Tussen hamer en aambeeld
Rob van Hese
Soms, als het stormenderhand
langs de late oevers van de avond gaat,
speelt een windvlaag hem haar stem toe.
Een ijlende wijze van spreken is het,
schijnbare woorden vormend die
de stijgbeugel ver overstijgen.
Later, als het weten verwatert
tot een schamele echo van fluistertaal,
richt zijn hand een schelp naar het ruisen.
Hoe kinderlijk van eenvoud wellicht,
doch er sluimert zoveel betekenis
in het weinige dat ongerijmd is.
Tenslotte, als hartslag zich loszingt
van dat wat vooralsnog verankerd scheen,
luistert het nauwer naarmate de avond vordert.
Slechts dat wat men vermoedt is waarachtig,
dat wat oorverdovend doorklinkt
tussen hamer en aambeeld.
43