ken op de oudjes neerkijken. Er zijn ook kleine zware trollen bij: meisjes die zo lelijk zijn, dat ze hun ongenoegen over hun lichaam en leven vrijelijk uitleven op de grijze plaag. Ze zijn hardhandig, kwellen je soms met ijskoud waswater, scheren je tot bloedens toe met botte mesjes. Ze zoeken bij je afwezigheid naar de verboden sigaretten en de verboden jenever die ze, als je het niet goed genoeg hebt verstopt, van je stelen. Er zijn ook nog een paar mooie meisjes, bloedmooie maar satanische elfen die in strakke witte pakjes over de afdeling razen. Deze meisjes zeggen dat ik een chagrijnige oude zeikerd ben. Wanneer ze me was sen zijn ze met z'n tweeën, en ze maken pret met elkaar over mijn gerimpelde lijf, mijn gerimpelde penis, mijn bleekblauwe magere benen. Ze kijken je vriendelijk aan en denken dat je doof bent, maar ze lachen wanneer ik niet kijk, fluisteren met elkaar. Ik wil niet meer gewassen worden door die meisjes, en met alle kracht die ik heb ver weer ik mij tegen hun koele snelle handen. Maar ze worden boos en schreeuwen tegen me, want dan versta ik ze, denken zij. En ik verlies van ze, altijd. Dan wassen ze mij toch en schelden me vriendelijk lachend zachtjes uit. Toch is het heel goed mogelijk om hier een gevierde gast te zijn. Er zijn er genoeg die hun laatste levensdagen hier blijmoedig door brengen, in volledige harmonie met hun omgeving en hun lot. Het zijn vaak de oudjes die zich verkneukelen bij het vooruitzicht van een liefdeloos lauw kerstdiner, die zich de longen uit het lijf krijsen bij de wekelijkse samenzang. Het zijn mannetjes die hun portemon nee trekken en de mooie meisjes iets toestoppen uit seniele lust; die de trollen iets toestoppen bij wijze van afkoopsom. Ze zitten in het parkje op een bank, met de wandelstok tussen de knieën, en leuteren dezelfde onzin die ze hun hele leven al hebben geleuterd. In het begin, de eerste weken dat ik hier was, hebben ze mij proberen te verleiden om hun bankjes mee op te vullen. De doorstroom is hier namelijk geweldig groot. De hele week door komen hier mannen met kunststof doodskisten binnen. Ze scharrelen door het gebouw, op uren dat de bewoners ze niet zien. Maar ik zie ze wel. Ze verdwij nen in kamertjes, en even later sluipen ze weer weg met hun kist, naar de grote zwarte auto die bij de dienstuitgang staat geparkeerd. Weer een plekje vrij op het bankje in het park, en als vampiers op zoek naar vers bloed verleiden de overgeblevenen de nieuwkomers. Alsof een gevulde bank het noodlot af zou kunnen wenden. Ik ben wel 's bij ze gaan zitten, op zo'n bankje. Heb mijn best ge- 19

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2004 | | pagina 19