De bliksemafleider van het vreemde
"Dit is typisch het zure gemekker van een ouwe zak."
Kan ik daar wat aan doen? Net als bi] de gewassen treedt er bij de
ouder wordende mens een zekere verhouting op. Zijn inmiddels
diepgewortelde opvattingen zijn niet meer uit zijn verschraalde
wereldbeeld los te rukken. En meer en meer beseft hij dat alles zoals
het met hem is gesteld niet goed, maar juist, d.i. onvermijdelijk is.
Hij zou zijn collectie pijnlijke herinneringen, zijn schamel zootje
avonturen, zijn familieleden voor wie hij zich net zo schaamt als
zij zich voor hem schamen en alle andere betrekkingen tot zijn om
geving met die van niemand willen - laat staan kunnen - ruilen.
Die herinneringen zijn natuurlijk niet allemaal pijnlijk: sommige
zijn vals, of opgepoetst om het Nu van dienst te zijn. Zo herinner ik
me het aangenaam bedwelmd dolen door de stad, midden in de
nacht, dertig jaar en langer terug. Waarom kan dat nu niet meer
zonder tot de tanden gewapend te zijn, en waarom steken dertien
en veertien jarigen elkaar om een ruzietje neer, terwijl dat destijds
niet eens, met uitstalling van de details van bloed en gereutel, op de
televisie mocht worden vertoond?
Zelfs als je het galmende multiculturele fiasco buiten beschouwing
laat zijn er voldoende oorzaken te noemen. 'Dom houden' van de
massa is er niet meer bij: door het voortdurende bombardement van
meestal tegenstrijdige informatie ben je al op heel jonge leeftijd tot
cynicus gemaakt, doordrenkt van een verkeerd soort wijsheid. Voeg
daarbij de mondigheid der onmondigen, veroorzaakt door de be
weging van '68, die vrij baan gebiedt aan elke impuls en aan alle
agressie die voorheen werd afgeleid naar het doorgaans afwezige
'vreemde', en ziedaar. In 1968 en '69 liep ik als scholier volop mee in
al die marsen van de juveniele blaaskakerij. Gebeurde er tenminste
eens wat! De gebeurtenissen en theorieën hadden m'n volle belang
stelling, want ik wist dat er 'geschiedenis' werd gemaakt. - Maar
nooit, nooit heb ik echt begrepen, al niet sinds de activiteiten van
provo in 1965, waarom de overheden deze destructieve vrijetijds
bestedingen in godsnaam serieus namen. Tot ik eindelijk besefte dat
in ons systeem onveranderlijk de weg van de minste weerstand
wordt gekozen; een bijziende vorm van taoïsme die - op korte ter
mijn - het makkelijkst is voor alle betrokkenen.
16