tegenligger, de botsing is onvermijdelijk. Fatale afloop van coïtus en
gedicht. Toch heeft de metafoor juist door het beeld van de fatale
botsing een zeer geslaagd gedicht opgeleverd. Het gedicht is het
vleesgeworden falen geworden.
Of dit gedicht diepere lagen heeft? Bij eerste lezing lijkt het een ver
halend gedicht. De referentiële laag is duidelijk een alledaagse coïtus.
Het blijkt in de derde strofe om een vluggertje te gaan. Banaler kan
bijna niet. Maar juist in die derde strofe waarin de metafoor van de
snelweg wordt ingeschakeld, toont zich de diepere, poëtische laag.
(Voorzover die al niet aanwezig zou zijn in de eerste disticha, waarin
het verhaal begint met een spannende inzet.) Het onovertroffen
zwart van de rok en het contrast met het scherpste wit van het slip
je doen denken aan de opening van en schaakspel. Deze metafoor is
duidelijk niet bruikbaar voor de voortzetting van het spel. Ik zou er
als lezer ook geen raad mee weten. De dichter kiest voor het beeld
van de snelweg waarop zij zich beiden begeven. De coïtus als auto
matisme is gedoemd tot mislukking. Het gedicht dat hiervoor de
snelweg als metafoor kiest, lijkt even problematisch als de coïtus zelf.
('Hoe kom ik voorbij deze metafoor?')
Onder deze twee lagen kunnen nog andere betekenislagen liggen
voor de opmerkzame lezer. Het falen van de daad en het gedicht
kunnen metaforisch staan voor elk dichterlijk falen en zelfs voor
elke menselijke activiteit. Dat zou niet gelden als de poëzie van Van
der Veeke in zijn totaliteit niet doordrenkt was van een levensbesef
van eindigheid, twijfel aan zin, gevoelens van tekort en gemis. Dit
negatieve levensbesef doorstaat hij of liever draagt hij met gevoel
voor humor, met een grijns van ironie, met een lichte frons van aan
vaarding van het onvermijdelijke. 'Daar helpt geen moedertjelief
aan.' Of: 'Op fictieve hoogte was er hoop.', uit Intensive Care (blz.
20).
Het episch model
Zo zou het mogelijk zijn vrijwel alle gedichten formeel technisch
volgens hetzelfde model van het epische procédé te analyseren. Er is
dan sprake van en inleiding in de vorm van een waarneming, een
beschrijven, een gebeuren, gevolgd door een wending, een omme
keer in de inhoud, dikwijls door middel van een contrast of een per
soonlijke subjectieve reactie op het voorgaande. Soms ligt die reactie
of wending aan het eind van het gedicht als een soort conclusie, een
49