Verlangend staarde ik rugzakken, havens, bergpaden en vreemde talen na Als een trein in de bocht verdween voelde ik de pijn van wie onmogelijk weg kan komen Op een dag was het plotseling zover: ook ik mocht in licht gedompeld vertrekken Maar een reisdoel had ik niet, op goed geluk wachtte ik op een van de luidruchtige perrons Reizigers voor alle richtingen instappen klonk het en daar ging ik na zo veel jaren Reiziger, eindelijk op reis, reizend naar wat ik wel vergeten kon Onwillekeurig kwam bij eerste lezing van dit gedicht de associatie met de ik-figuur uit Awater van Martinus Nijhof bij mij op. Het slot van Awater is het vertrek van de ik-figuur die op reis gaat met de Oriënt Expres. Awater, zijn gehoopte reisgenoot, blijft achter: 'Ik loop door, en zo gauw of ik de trein zag die ik halen wou.' Zonder reisgenoot moet de dichter 'geheel alleen' verder. Hij smaakt het meest pure geluk dat voor een individu is weggelegd, te weten: "k werd bestuurd, 't is niet om niet geweest, ik was geen dupe -.' Voor de dichter Nijhoff is het een geluk te weten dat hij in het ver leden geleid is door een onzichtbare hand; hij kan nu alleen, zonder Awater als reisgenoot, een nieuwe reis ondernemen naar een nieuwe wereld. De trein staat al gereed, 'zij vertrekt op het voorgeschreven uur.' Alles lijkt vast te liggen, voorbestemd; er is hoop en verwach ting dat het einddoel bereikt wordt, wat het ook moge zijn. Hoe totaal anders is het vertrek van de reiziger voor alle richtingen, de dichter André van der Veeke. Zijn verleden is dat van de achter geblevene op het perron. Uitzwaaien, verlangend nastaren, de pijn voelen van het onvermogen om weg te komen. Maar dan komt toch het suprème moment, plotseling. Het is als een onderdompeling in licht. Hij kan vertrekken. Het zal wel toeval zijn dat deze ommekeer in het midden van het gedicht plaatsvindt, maar toeval is voor een gedicht soms dichterlijke noodzaak; de ommekeer 41

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2004 | | pagina 41