Ook daar ben ik tegen. Het levert niets op. En je ziet het aan Kom-
rij's werk. Dat is achteruit gegaan sinds hij die verplichting op zijn
schouders heeft."
Jan Pieter Rawie, de zoon van een doopsgezinde luchtmachtpredi
kant, is geboren in Den Haag en opgegroeid in Winschoten. Dat
vond hij een beklemmende omgeving. "Het zoontje van de dominee
is al geen leuke positie voor een kind, maar ik had ook nooit het ge
voel dat ik er thuishoorde. Ik was een buitenbeentje en ik zat in een
isolement. Dat is uiteindelijk ook niet slecht geweest, want dat isole
ment heeft me wel naar de cultuur toegedreven."
De jonge dichter ging studeren in Groningen, tooide zich met zwarte
cape en vlinderdas en voldeed aan alle clichees die er bestaan over
een dichter. Inclusief de drank, de vrouwen en de flirt met de dood.
Hij werd omgeschreven als 'de Baudelaire van het Boterdiep'. Het
was een vrolijk en liederlijk leven.
De dichter grinnikt bij de herinnering.
"Ach, men noemt mij wel een poseur en dat is wel zo. Ik heb me
vroeger als dichter enorm aangesteld. Ik vond dat ik moest uitdruk
ken wat ik allemaal was en dat was niet zoveel, dus moest ik er wat
aan toevoegen. Je ziet dat nu nog overal in het literaire wereldje en
het amuseert me wel. Dichters die prachtige voorstellingen houden.
Performances, noemen ze dat. Rappende dichters en zo. Ze stellen
zich vaak meesterlijk aan, maar als je hun bundels leest en alleen die
tekst onder ogen hebt, dan staat er niet zoveel. Dan betekent het
heel weinig. Ik liep in zwarte cape en met monocle terwijl ik niet
eens een bril nodig had. Maar ja, zo was ik. En zo is het nog. Mensen
kijken me vaak heel bevreemdend aan. Ik wil niet elitair of arrogant
klinken, maar doen alsof ik een gewone jongen ben ligt me niet,
want dat ben ik nu eenmaal niet. Gewoon doen is nooit mijn fort
geweest."
De dichter sluit de laatste zin af met een lachje.
Er komt een hond aan ons tafeltje en die heeft geluk. Rawie voert
hem de koekjes die we bij de koffie kregen. "Honden zijn prachtige
dieren, haast nobel zou ik zeggen."
Het dier likt zijn handen en de dichter zegt aangedaan: "Ja, ja, zoet
maar." De hond gaat een eindje verder liggen en weet zich de rest
van het uur verzekerd van de liefdevolle blikken van de dichter.
52