aan het maaien. Met een blinkende, scherpe zeis. Het voorspelde niet veel goeds. "Te lang. De machien trok 't nie", zei hij glimmend, terwijl hij de zeis even met het handvat op de grond liet rusten. Het viel mij toen pas goed op hoe mager mijn buurman eigenlijk is. Doodstil lag ons pad in de avondzon. De caravans van de hoogbejaarde overburen lagen er uitgestorven bij. Het ruisen van de zeis was het enige ge luid in de wijde omtrek. Toen ik het pad afliep om mijn door tweeëneenhalf uur rijden uit gestelde plas te doen, was er ook geen Coco om mij aan te moedigen. Gustave was er wel. Hij stond mistroostig voor zijn caravan. Toen ik hem begroet te en naar de papegaai vroeg, antwoordde zijn vrouwtje die juist in de deuropening was verschenen: "Mort". Ze sloeg ter verduidelijking onhandig een kruis. "Een beroerte", zei Gustave. En hij ging in één adem door: "Hij was veertien jaar. Hij heeft nog een dag geleefd. Tja, zo is het leven". Hij pinkte een traan weg. Con doleren doe je dan niet. Wel betrapte ik mezelf er even later op, dat ik toch wat aangeslagen stond te plassen. Het weekendje caravan was anders dan anders. Coco spookte steeds door mijn hoofd. Ik zag hem en ik hoorde hem. Probeerde me voor te stellen hoe hij aan zijn eind gekomen was. De bizarre vraag kwam bij me op of sprekende papegaaien ook laatste woorden hebben. En of Coco misschien Ik heb het maar niet aan Gustave gevraagd. Mijn fantasie gaat in middels wel behoorlijk met me aan de haal. Zeker nadat Coco mij ook nog in een verwarde droom verscheen. Vleugellam lag hij op de bodem van zijn kooi, terwijl hij voor de laatste keer op zijn kraken de manier blèrde: "Les gens ici sont ne pas intéressant." 38

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2002 | | pagina 38