Magische logica Ilja Pfeijffers gepijp tegen de 'mythe van de verstaanbaarheid' was onder andere te vernemen in een poëzienummer van Bzzletin (2000, nr. 274).1 'Onbegrijpelijke poëzie is altijd beter dan makkelijke poë zie,' beweert hij daar in naam van een 'synthetisch' in plaats van een 'analytisch' begrip; 'er is geen betekenis buiten de verzen, de beteke nis valt samen met de verzen zelf: het is wat het is en het is logisch en goed.' En: 'Zogenaamd ontoegankelijke poëzie wordt volledig ver staanbaar zodra je op een andere manier leert lezen. Je moet je laten meevoeren door de magische logica van taal, klank en ritme langs een pandemonium van beelden en emoties. Je moet afleren je zor gen te maken over de oplossing van het cryptogram. Het gedicht is taal, beeld en muziek, er is geen sprake van een betekenis die buiten het gedicht ligt en die er door de dichter op een sadistische manier in is verstopt. Gedichten lezen is een andere manier van denken.' 'Magische logica' - het gaat bij Pfeijffer opvallend vaak over magie, toverspreuken en profeten. Onalledaags taalgebruik dient bepaalde poëtische doelstellingen zegt hij, maar moet 'ook altijd een doel op zich zijn', een inzicht dat al teruggaat op Longinus, de (onbekende) auteur van Het sublieme (eerste eeuw na Christus). Pfeijffer sloopt de mythe van de verstaanbaarheid, maar in naam van de Mythe zelf. Onverstaanbaarheid is immers één van de traditionele middelen, naast gezwaai met wierookvaten, het noteren van beteke nisloze schrifttekens, ontstellende mimiek, klankeffecten en opval lende uitdossingen, om te gewagen van ofte communiceren met het onbevattelijke of de oorsprongsdimensie. Het roomse geloof raakte zijn overtuigendste veren kwijt toen goedwillende zedenmeesters de Latijnse mis afschaften: een maatregel die gelijkstond aan zelfmoord. Nu kon iedereen alle woorden ondubbelzinnig en zonder vertaalslag verstaan, en het schaamrood steeg de gelovigen naar de kaken toen de sacrale dimensie van de mythe verdampte en een gênante banali teit onthulde. - Maar misschien is een vergelijking met het taoïsme passender. Humor en spot zijn afwezig in de christelijke, joodse en islamitische riten, maar niet in de Chinese. Het taoïsme integreert potsenmakerij en ketelmuziek in zijn ingewikkelde rituelen; ook onbegrijpelijke brabbeltaal als in dadaïstische poëzie. 'De tao-meester heeft van zichzelf beslist niet het gevoel dat hij iets buitengewoon diepzinnigs aan het doen is,' zei de sinoloog én tao-meester K. Schippers in de jaren tachtig tegen Vrij Nederland. 'Hij weet ook: de 29

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2002 | | pagina 29