De goede raad van meneer Slagzin
André van der Veeke
Voor de zoveelste keer die dag hoorde ik regen tegen de ramen slaan.
Ik hield het niet uit in mijn werkkamer, vluchtte naar beneden en
staarde hangend over de rug van de bank naar buiten. De hemel zag
zo grauw als een slecht gedrukte krant. Na een tijdje passeerde er een
fietser die zijn best deed om de aprilregen te ontwijken. Diep wegge
doken in zijn regenjas vervolgde hij blindelings zijn weg.
Ik kende hem wel, hij was een gepensioneerde schoolmeester. Zelf
had ik geen les van hem gekregen, maar mijn jongere broers wel.
Volgens overlevering was hij de saaiste onderwijzer van de school ge
weest. Alleen zijn handen waren opmerkelijk, of liever gezegd zijn
vingers. Die waren niet van vlees en bloed gemaakt, maar van staal.
Hij gebruikte ze om de oren van zijn leerlingen af te straffen. Het was
een geaccepteerd pedagogisch hulpmiddel in die tijd: de middel
vinger werd met de nagel op de binnenkant van de duim geplaatst
en als het ware afgeschoten. Het liefst tegen een royaal van de sche
del afstaande oorschelp aan. Deze man had zich ontwikkeld tot een
autoriteit op dit gebied. Zijn vingers zagen volgens mijn broers ook
nog eens geel van de nicotine; een kwaliteit die de uitwerking van de
straf versterkte.
Naar aanleiding van een artikel in een advertentieblad waarin hij
werd geïntroduceerd als 'de koning van de slagzin' verwierf hij in
kleine kring de bijnaam Slagzin. Deze man, die eerder een kampioen
in onopvallendheid was, verzon in zijn vrije tijd rare zinnen die tot
kopen aan moesten zetten. Hij liet in het artikel ook weten dat hij
soms weken met een regel in de weer was. Zijn vrouw steunde hem
en maakte soms zelfs haar eigen slagzinnen.
Hij had met zijn inzendingen drie reizen en verschillende geld
prijzen gewonnen. Zijn favoriete regel was: Vlees geeft kracht. Waar
om heeft hij er dan zelf niet wat meer van gegeten, vroeg ik me af
toen ik dat las. Maar misschien streefde hij niet zozeer kracht als wel
onzichtbaarheid na. Hij ging immers altijd zo anoniem mogelijk
gekleed, alsof primaire kleuren giftig waren. Zijn jassen en broeken
waren grijs, beige of bruin. Maar eigenlijk kon je de afzonderlijke
kleuren nauwelijks van elkaar onderscheiden. Zijn onopvallendheid
manifesteerde zich zo nadrukkelijk dat ze opviel en op die manier
haar doel miste, maar daar was hij zich waarschijnlijk niet van be
wust.
39