indruk op me gemaakt. Het was ook gelijk het enige interessante in het huis - voor de rest trof ik er een eindeloze verzameling nutteloze prullen aan; oude tijdschriften, halve verzamelingen, stapels vergeel de rekeningen, vergeten Douwe Egberts-spaarpunten en een potje met stuivers. Het kleine stapeltje papier vond ik onder in zijn sokken- lade. Een veilige plek, aangezien het altijd zijn taak was geweest om de was op te ruimen en zij zodoende geen idee had van hetgeen er in die lade zat. Op de eerste pagina stond in grote, sierlijke letters het woord 'manuscript' geschreven en daaronder, tussen haakjes, 'de me moires van Franciskus Schoenmaker'. Het is slechts een wilde gok, maar ik vermoed dat hij al een tijd rondliep met de gedachte om zijn memoires op te schrijven en op een goede dag in een opwelling begon. Vast en zeker heeft hij vol goede moed dat woord 'manu script' aan het papier toevertrouwd, nog vóór hij een letter van de tekst had geschreven. Misschien wilde hij het wel dolgraag publi ceren. De woordkeus op het titelvel doet dat vermoeden. "Ik heb haar nooit bedrogen. Mezelf des temeer", luidden de openings zinnen op de volgende bladzijde. Om daarna direct te vertellen waarom hij aan dit levensverhaal was begonnen: "Om nu eens eerlijk te kunnen zijn tegen mezelf, heb ik besloten mijn ervaringen op schrift te stellen. Men leest vandaag de dag de meest oninteressante geschiedenissen, van de meest oninteressante mensen. Hoe onbeduidender de persoon, hoe gretiger zijn autobiografie aftrek vindt. Dus waarom zou Ik mijn onbedui dende relaas niet doen?" Het sierlijke handschrift van de titelpagina had plaats gemaakt voor nerveus gekrabbel, dat slechts met de grootst mogelijke inspanning te lezen was. "Ik bedrieg mezelf. Het staat er echt - ik heb het zowaar durven opschrij ven! Ik bedrieg mezelf wanneer ik haar eten kom brengen en ze me uit scheldt, omdat ze opeens geen aardappelen lust. En dat terwijl ze een dag ervoor nog zei dat ik eens wat vaker aardappelen moest koken. Ik bedrieg me als zij me huilend uitscheldt, omdat ik zo weinig spraakzaam ben. Als ik haar eindeloze geroddel tegen de buurvrouw hoor. Als ik haar 's ochtends was en ze me een 'oude viezerik' noemt. Als ze zegt dat ze eigenlijk nooit van mij gehouden heeft, maar dat ze bij me is gebleven uit medelijden om mijn uiterlijk - echt, dat zei ze laatst, ik verzin het niet. En heus, ik wéét dat het niet waar is, maar tegelijkertijd weet ik ook dat ik me zelf bedrieg wanneer ik mezelf krampachtig voorhoud dat het niet waar is. Ik pik het, daarom bedonder ik mezelf. Ik bedrieg mezelf nu al bijna twin tig jaar; want zolang duurt dit ritueel al, dat zij hulpeloosheid pretendeert en ik haar geduldig help. 48

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2001 | | pagina 48