(Sinds Ze Striemt,) Sophie
Erik Verhaar
Gaan met ogen naar de grond, gravend, geroepen
door de door twijfel opstuivende sluiers in haar stem,
in de vloed van de wilde onbenaderbare berm,
en in de wilgen, grof en hol gegroeid als nostalgie.
Je gaat met jouw ogen door jouw vingers naar Sophie.
Ogen dicht beslagen glazig, een verwarrend vlies,
verdoofd, voorzichtig op jouw aderlatend hoofd.
Loden handen bloedloos wit, op de stalen klink
van de deur die jou hechtend hongert in herinnering.
In staren, ineens, een ooglid scheurt zichzelf uit slaap
uit jouw oude, in gevulde vazen vastgevroren zien.
Haar wimpers grijpen, slippen weg, dit dood misschien.
Gaan met jouw ogen door jouw vingers naar Sophie.
47