Het strand wit als gemalen krijt, Slierten stinkwier met goudkleurige stinkvliegjes. Niet denken aan oksels van meerminnen. Tussen het wier twee vogels, geen komedie: een dood, zonder ogen, poten rood, snavel zwart. De andere vogel levend, zonder mededogen, poten rood, ogen de kleur van mayonaise. Slaat zijn snavel in zijn stinkzusje, broertje, knikt ja, schudt nee met zijn kop. Veren blieft hij niet, veren spuugt hij uit. Half verkoolde boom, schoen vol zand, nergens voetsporen; ergens een lege fles, groen precies zoals een fles zijn moet: kurk, slanke hals, een lange geschiedenis. Vanbinnen en vanonderen een ziel, maar geen etiket, geen briefje, leeg, geen staartje drank, geen druppel. Bij het water een kapotte gloeilamp, Een oceaanreis niets gedaan en dan Uitgerekend hier liggen Schitteren In de felle zon! 57

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2000 | | pagina 57