alleen dat wat al of niet tijdens de reis was gebeurd, voor eeuwig niet of wel gebeurd was, en geen pleitrede achter welk venster ook kon die martelende zekerheid tenietdoen. De nooit verzwakkende urgentie van dat gevoel kwam overeen met de monumentale sensatie die hij onderging toen hij Lucie eens onbedoeld had bespied op een moment dat zij slechts getooid was in een zwarte slip waarmee men desgewenst naar de Nieuwe Wereld had kunnen zeilen. Een zomerochtend was het geweest, en Arco Kaasenbrood wilde juist opgewekt met zijn mapje paperassen door de openstaande deur van de bijkeuken stappen, waarvan de vlonder nog niet het gat vertoonde van Lucie's Val uit de regionen van het zuiver ideële in de beroete hel van daden en lotgevallen. Van opzij zag Arco haar oprijzen voor de vierkante wasbak, haar gezicht aan dachtig bestuderend in de gebarsten scheerspiegel van Jacob Boes die erboven hing. Haar mateloze borst was deels verhuld achter een al even prominente bovenarm, die naar voren stak omdat Lucie juist in haar linkeroog wreef. En dan was er de kwestie van de al genoemde slip, in het front haast masculien geprononceerd en een ontstellend manifeste heup- en dijpartij bekronend die zowel repulsief aandeed als een lust deed opwellen uit een zo diep stratum dat daaraan alleen in grijstonen viel te refereren. Lucie op haar beurt zag Arco helemaal niet, hoorde hem niet, pletste al slordig een peut water tegen haar gezicht zodat een trilling traag door haar wezen trok. Of deed ze alsof ze hem niet zag? Arco Kaasenbrood had, althans later, zo zijn vermoedens; op het moment zelf wist hij niets beters te doen dan achterwaarts terug te wijken, bleu en beschroomd als een schooljon gen, of eerder als de tot het administratieve en reflectieve geroepene die hij was; een stille aanwezige op de achtergrond die zich aan het eind van de tuin discreet omdraait en het niet onderhouden hekje toch zonder storend gepiep weet te openen, om vervolgens met een nauwelijks merkbare buiging, een kramp die de naam serviteur niet verdient, op te lossen in het decor. Ook Boes bleek opgelost. Toen de schilder vanuit de Hoofdstraat de Westerlingstraat was ingelopen, klauterde Arco Kaasenbrood de kruin van de wal weer op, daalde vervolgens aan de andere kant snel af en zette de achtervolging in. Voorzichtig stak hij even later zijn hoofd om de hoek van de veel smallere Westerlingstraat, om te ontdekken dat deze niet alleen verstoken was van hinderlijke sub personages en figuranten maar ook van Jacob Boes zelf; slechts hier 13

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2000 | | pagina 13