vrezen. Hij was aardig, vriendelijk en groter dan ik, hij had nog nooit van zijn leven gevochten. Na een tijdje vond ik dat ik het mes terug moest geven. Voor ik dat deed drukte ik de punt van het mes door de stof van de hoed heen. Die kwam precies in het midden van het kleine dal boven in de hoed te voorschijn. Ik schrok maar deed alsof deze vernieling me niet aanging. "Het is mijn hoed niet," smoesde ik en gaf het mes terug. De leider blies op een fluit. We verzamelden ons om hem heen en luisterden naar zijn flauwe stem die nauwelijks boven het rumoer dat we maakten uitkwam. We hoefden niet terug naar het club lokaal, begreep ik uit zijn woorden. Hij dankte ons voor ons perfecte optreden. We konden gaan. In de buurt van het monument bleef een groepje volwassenen druk in gesprek. Toen de leider aanstalten maakte om zich bij hen te voe gen, riep ik hem. Ik maakte hem duidelijk dat ik nog in het bezit was van mijn hoed. Niet begrijpend staarde hij me aan. "Ik laat hem altijd in het clublokaal hangen," vulde ik aan. "O, juist, ja, nou, een keertje maakt toch niets uit. Hang hem thuis in je kamer en neem hem volgende week mee terug." Ik knikte, zei gedag en slenterde weg. Het parkje met het monument lag ingeklemd tussen twee sluizen en een aantal industrieterreinen. Ik besloot via een lange omweg naar huis te lopen. Al gauw hoorde ik het bonkend ritme van een scheepsmotor en enkele mannen reden een vrachtwagen met oplegger een hangar binnen. Het was geruststellend om dat allemaal te horen en te zien. Bij een sloop bedrijf stond een container open. Er klonk lawaai uit een opslaghal in de buurt. Snel liep ik naar de ijzeren bak toe die aan een kant geopend was. Er lag een oud fornuis op zijn kant met een open ovendeurtje. Ik trok de hoed van mijn hoofd, propte hem in de oven en trapte het deurtje dicht. Vervolgens rende ik het terrein af, van een immense last bevrijd. 29

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2000 | | pagina 29