len. Daar hadden we op geoefend en de manoeuvre liep gesmeerd. "Een, twee, rust," riep de man voor ons en we spreiden onze benen. Nu verliet hij de groep en spoedde zich met stijve afgemeten passen naar de burgemeester. Deze bleef maar in gesprek en de leider wacht te een tijdje achter de verzamelde notabelen. Toen er even een stilte viel maakte hij daar handig gebruik van, drong door het gezelschap heen en greep de hand van de burgemeester. Dit gebaar was het sein voor nog meer handenschudderij. Vervol gens stelden ook de genodigden zich in een rij op. Een man met een trompet in zijn hand, trad uit de rij naar voren. "Dat is een legertrompet," zei de jongen naast me. "Die gebruiken ze bij een aanval." Ik keek op mijn horloge. Het was twee minuten voor acht. De leider gaf een teken. Iedereen ging in de houding staan. Er werd links en rechts geknikt naar mensen die rechtstreeks bij de activiteiten betrokken waren. Twee scouts deden een paar passen naar voren. Zij zouden de krans naar de burgemeester moeten brengen. Ik keek gespannen naar de trompetter, van wie ik het meeste spektakel ver wachtte. Met militaire precisie bracht hij het instrument naar zijn lippen. De scherpe klanken scheurden door de lucht en echoden licht na. De leider gaf een teken en we sprongen in de houding. Toen werd het stil. Alleen de wind bleef door de boomkruinen achter ons ruisen. Het was een stilte waarin ik een paar keer oorverdovend moest slikken. De gezichten van de notabelen werden rubberen maskers van vroomheid en aandacht. Hun afschrikwekkende ernst waaierde over ons uit. Ik staarde strak naar de tekst onder het mo nument: Voor hen die vielen. Een rare regel, vond ik. Vallen kon iedereen. Nou ja, ik wist natuurlijk wat er bedoeld werd, maar de regel beviel me niet. Ik wist niet precies waarom, maar voor mijn ge voel was de zin net zo dood als degenen waarvoor hij verzonnen was. Plotseling hoorde ik vlak bij me sissen: "Hoed af." Ik schrok op en merkte dat alle scouts hun hoeden tegen hun borst gedrukt hiel den. Van te voren was dat ook afgesproken. Vol schaamte rukte ik de hoed van mijn hoofd en drukte hem vervolgens plat tegen me aan. Hier en daar zag ik een lachje op de gezichten van de jongens om me heen. Onze leider had gevraagd of we tijdens de twee minuten stilte aan de slachtoffers van de oorlog wilden denken. Dat bleek voor mij een onmogelijke opgave. Ik kende geen enkele van al die doden. De enige dode die me te binnen schoot was de jongen wiens hoed ik 27

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2000 | | pagina 27