in het bezit van zo'n dodemans hoed. Ik zou eindelijk een volwaar dig lid van de verkennersgemeenschap zijn. En er zou een einde komen aan de fluistercampagnes van mijn leider. Het uiteindelijke resultaat van zijn interventie was een compromis. Ik zou de hoed die me wonderbaarlijk goed paste, enkel opzetten tij dens regionale wedstrijden en gezamenlijke kampeeroefeningen. De rest van de bijeenkomsten zou ik bloothoofds meemaken. Om aan de eventuele hatelijke grappen van mijn vader te ontsnappen, nam ik het ding nooit mee naar huis. Er deed zich al gauw een gelegenheid voor waarbij de hoed van pas kwam. Op een avond in mei, de avond van dodenherdenking, moes ten alle scouts bij het oorlogsmonument in onze stad aantreden. Ruim voor het begin van de plechtigheid waren we aanwezig en stoeiden wat op het grasveldje voor de bronzen reuzenvuist met het zwaard. Het was een mooie, zachte avond en de Tweede Wereld oorlog was ver weg. Toen de burgemeester en zijn vrouw uit hun auto stapten veranderde de stemming. Er stopten nog meer wagens en de sjiek geklede ouderen die eruit te voorschijn kwamen, spraken elkaar met gedempte stemmen toe. Een mager in het zwart gekleed mannetje legde alvast een glimmende krans gereed op het gras. Onze leider nam ons even apart en begon halfluid over de verschrik kingen van de oorlog te vertellen. Ik liet de woorden over me heen gaan en keek naar het ernstige gezicht van de man voor me. Het was alsof hij op zijn woorden kauwde voor ze zijn mond uit mochten. Zijn donkerbruine ogen stonden bedroefd. Ik begreep niets van deze man en voor het eerst besefte ik dat ik hem verachtte vanwege zijn voortdurende gefluister en het vreemde trekken van zijn mond- spieren. Hij hoefde mij niets te vertellen over de oorlog. Mijn eigen vader had in een kamp gezeten. Er ging geen week voorbij of mijn moeder, mijn broers en ik kregen daar verhalen over te horen, bij voorkeur op vrijdagavond. Dan had mijn vader volop tijd, want de volgende dag hoefde hij niet naar zijn werk. Sommige verhalen had ik al tientallen keren gehoord, maar ze verveelden nooit. Ze waren altijd weer opwindend, gruwelijk en bovenal grappig. Mijn vader deed nooit zwaarwichtig over zijn oorlogservaringen, die weinig le ken te verschillen van zijn problemen op de fabriek waar hij bank werker was. In een fabriek waren de bazen de vijand en in het kamp de Duitsers. Je moest er voor zorgen dat je je vijanden te slim af was. Dat was ongeveer de kern van al zijn vertellingen. Toen de leider uitgesproken was moesten we ons in een carré opstel- 26

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2000 | | pagina 26