biedt, slaat ze af. Heieen wil wel dat ik haar help. Ze lacht als een
diva die rozen krijgt aangeboden en kreunt zodra ze het gewicht van
de rugzak voelt.
Frank en ik lopen mee naar buiten. Noortje en Heieen nemen het
pad achter de pub in de richting van de venen en de turf. Heieen
loopt een paar passen achter Noortje. Waar het pad afbuigt, zwaait
Noortje. Heieen staat stil, draait zich om en maakt een gebaar dat
op een handkus lijkt. Ze verdwijnen achter een fuchsiahaag. Frank
is de eerste die zich omdraait en naar binnen gaat.
"Koffie," zegt hij. En ook: "Vraag jij wat ze vandaag voor ons heb
ben geregeld?"
"Ik roei wel terug," zegt Frank.
We zijn zwijgend naar de steiger gewandeld die de waard ons heeft
gewezen. In het meer waar de rivier uitkomt zit andere vis. Baars,
beweerde de waard. Hij vindt dat je niet elke dag zalm kunt eten.
Er is weinig wind. Het water vertoont eerder rimpels dan golven.
Ik roei met langzame halen. Ik heb Frank verteld waar we heen
moeten en hij stuurt. Hij heeft zijn aandacht er niet bij. Ik zie aan
het kielzog dat we slingeren, maar zeg er niets van. We spreken niet
en ik heb genoeg aan het kabbelen van het water langs de boot en
het geluid van de riemen in het water. Ik probeer regelmatige halen
te maken en zit soms zachtjes te tellen. Frank hoort dat gelukkig
niet of wil het niet horen. Zijn lusteloosheid van vanochtend heeft
plaatsgemaakt voor een in zichzelf gekeerde houding, die ik me niet
van hem herinner.
We komen bij de aangewezen visgronden. We gaan tegelijk staan en
beginnen de hengels uit te leggen. De boot kapseist zowat. Daarna
staan we om beurten. Uit de verte moet het lijken op een rituele
dans. Wat ik verder doe, prutsen met aas, leefnetten controleren,
zijn de voorgeschreven handelingen van een bezwering. Ze moeten
geluk brengen, maar ik heb geen idee hoe. Frank doet mechanisch
wat ik ook doe en heeft nauwelijks iets gemeen met de toegewijde
visser die hij gisteren was. Ik zie hem in de verte staren waar net een
fuut is ondergedoken, in plaats van naar zijn dobber.
"Was Heieen een beetje geschikt?" vraagt hij onverwacht. "Ze had
wat moeite met het afscheid, dacht ik."
Hij wijst ineens: "Daar is ie weer, op een heel andere plaats. Dat
beest vreet onze vissen op."
60