goeie hij is. En dat wisten ze voor ze hun knieën forceerden. Ze wis ten het, maar wilden het niet weten. Daarom zeggen ze dat ik gek ben. Zij zijn het. Ze zeggen dat ik lieg. Dat ik onmogelijk kan menen wat ik vertel, dat ik hen bedonder, dat ik een gevaarlijk spelletje speel, dat ik moet ophouden met wensen voor waarheid te nemen. "Je doet als of," zeggen ze, "en daar houden we niet van." "Waarom?" "Waarom wat?" "Waarom doe ik alsof?" "Gisteren was je uit." "Ja?" "Ja. Je liep door de Overpoortstraat aan de arm van een man en je lachte. Daarna ging je samen met hem een café binnen en je liet toe dat hij je kuste." "Dat was ik niet." "En de nacht ervoor stond er een vreemde auto voor jouw garage poort. Wat deed die daar?" "Weet ik niet." "Bullshit, Arianne! Ons hou je niet voor het lapje!" 'Nee," zeg ik, "alleen mezelf." En dan duw ik hen van mij af, loop naar de keuken en schenk me een groot glas rum in. Vroeger dronk ik wijn. Ik meen me zelfs te herinneren dat ik ooit cola dronk. Daarmee red ik het nu niet meer. Te veel dorst. Naar vroeger. En ik drink, en drink en zij die daar naast mij zitten te mokken, veranderen langzaam van gezicht. Na twee glazen lijken ze als twee druppels water op de man waarvan ik hou. Na twee glazen horen hun handen onder mijn trui. Na twee glazen kan ik liegen alsof het gedrukt staat en geloven ze dat ik de waarheid spreek. Na twee glazen worden zij de leugenaars. Hij zei ook vaak dat ik gek was. Een fantaste, noemde hij mij. Geschift, wispelturig, volkomen gestoord en voor geen cent te ver trouwen. Dan lachte ik en vertelde Hem dat ik gezien had hoe de nieuwe overburen de liefde bedreven. Hij geloofde het niet. Ook niet nadat ik Hem had meegenomen naar de voorkamer van waar uit je hun omgewoelde bed kon zien. "Dat ik de wereld naar mijn hand probeerde te zetten," foeterde Hij. 29

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1999 | | pagina 29