En nog in 1951, het sterfjaar van Holwerda, beweerde de Friese
historiograaf en archeoloog P.C.J.A. Boeles dat de Friezen nog altijd
tot de meest raszuivere Germanen behoorden.
Waren al deze lieden 'fout'? Nee; de meesten hadden volgens mij
niet eens volledig ongelijk. Niet volledig. De nazaat, geplaagd door
zijn eigen al even flagrante bijziendheid, drage ze hoogstens onvol
ledigheid na.
Als ik hier tot een slotsom moet komen is het deze: de foetus van
wat men tegenwoordig extreem-rechts noemt, roerde zich in Van
Eedens dagen in de ideologische baarmoeder van iedereen die zich
een beetje op de hoogte stelde van wat er omging in de wereld van
letteren en wetenschap. Dat die foetus zich kon ontwikkelen tot
laarzenstampende barbaar is minder toe te schrijven aan de aan
wezigheid van bepaalde ideeën dan aan het platte gegeven van de
economische omstandigheden. Barbarij is ons aller potentieel, dat
is al lange tijd duidelijk. En ideologieën zijn, als syllogismen van
werkelijkheidsbeleving, per definitie onvolledig en dus dwaalleren.
De aanwezigheid van voldoende aardappelvelden, daar gaat het om.
Want de etende armoede is inderdaad nimmer verzadigd, dat zag
Van Eeden in zijn burgerlijke geborneerdheid zonneklaar.
Ongetwijfeld is Van Eeden globaal op de hoogte geweest van de
antropologische opvattingen van zijn dagen. Maar zijn aan Wilhelm
en Alexander von Humboldt ontleende 'poëtische' wetenschaps
opvatting oversteeg de taxonomische gestrengheid van de moderne
antropologische benaderingen en opvattingen. Een tekortkoming
was natuurlijk, dat hij zijn eigen etnohistorische ideeën niet óók
herkende en erkende als metaforen, die de romantische strategie
van het escapisme dienden.
In 1885 schreef hij dat het 't streven van onze wetenschap moet
zijn, 'de papieren wanden door te slaan en te bewijzen dat alles
wat wij in hokjes en loketjes hebben afgezonderd, één en dezelfde
Natuur is'; 'de Natuur, waarvan ons leven slechts een vluchtig
schijnbeeld is, een gedachte, zoals alle vormen gedachten der
Natuur zijn, tot daad geworden: en wat de natuurkrachten bezielt,
spreekt het duidelijkst uit de vormen.' Zijn zoon Frederik had al
in september 1881 in zijn dagboek genoteerd: "Ik heb mijn vader
15