van aantekeningen maken, jaren van leven vooral. Ook daar weer die lagen: de liefde op de eerste laag is de ziel, of noem het God naar wie iedereen op zoek is, op de tweede laag vind je de liefde in de menselijke geest, de erotiek die bij ieder lieflijk contact aanwezig is, op de derde laag vind je de liefde in het lichaam, in de hersenen maar ook in de sex." Steeds is er een vrouw in zijn gedichten. De dichter spreekt haar aan, noemt haar. Het voortdurend opduikende verdriet: de vrouw is ook de dichter zelf. De vrouwbeelden in zijn poëzie schuiven over elkaar: de gestorven moeder, de verloren geliefde maar ook de her vonden jeugd in de persoon van een achtjarig buurmeisje, de ont roerende personificatie van het leven, van de hoop. Ze verschijnt in zijn laatste gedichten: Ah, de afstarid! Die wind! De tijd en de ruimte en dat vlammetje van dat eeuwige kind. (Haar water.) "Er is een teloorgang," zegt hij, "de afstand het verlaten worden, we worden allemaal verlaten, we worden verschillende keren in ons leven verlaten. Jij ook, het is jou ook overkomen. Ik heb dus ook die angst. Ik had een kind vergeven, schrijf ik. Dat is het totale schuldgevoel, daar ga ik zeer onder gebukt." "Ik had nog een lijstje voor je willen maken," zegt hij, "geen drank, geen drugs, geen sex erin." "Dat wordt moeilijk," zeg ik, "het hoort er allemaal bij. Hans Sleutelaar schreef dat hij maar weinig gedichten kent waarin het dolen door de levenshei zo aangrijpend wordt vertolkt. Als jij die uitersten niet zelf had opgezocht, had je zulke poëzie niet kunnen maken." "Dat afkicken is een ramp. Wie dat gemaakt heeft, kan zichzelf feliciteren. Dorée en ik hebben het samen gedaan. Echt, een ramp! Je weet niet hoe je je voelt. Ik verzette me ertegen, want je komt in een niemandsland terecht en dat is nou precies waar ik niet tegen kan." "Die goudsmokkel was ook een bizarre trip, herinner ik me." "Jaaah!" zegt hij, blij opverend nu het gesprek een vrolijke wending 60

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1998 | | pagina 64