Valt hem verder nog iets op. Ja, het rijk geschakeerde firmament (is dit geen vorm van hineininterpretieren?) lijkt op hem en niet zo'n beetje ook. Waarom? Omdat er zoveel te zien was. Tweede strofe: Wat is het resultaat van een in heftigheid toenemende duizeling? Een in kracht toenemende helderheid. Een paradox dus. Maar wie of wat betreft die helderheid. Is dat de kijker of de hemel zelf. Binnen deze regels valt dat niet uit te maken. Maar in de volgende regel staat: het uitspansel, dat was je zelf. Mogen we nu concluderen dat beiden helder worden? Jawel. Ook als je jezelf niet was, is de laatste regel. M.a.w. te allen tijde maak je deel uit van het uitspansel, of je jezelf dat nu bewust bent of niet, of misschien zelfs als je als persoon nog niet aanwezig was. Derde strofe: De blik is niet langer op het firmament gericht. Voortdurende spot en misschien zelfs tegenwerking heeft de per soon in kwestie gesterkt in de overtuiging van zijn missie/daden. Waarom komen deze regels zo abrupt na de hemelhoge blik? Ik denk dat het een logische volgorde is. Eenmaal in evenwicht met het grote wordt het tijd om de blik op het kleine te richten. Op eigen leven en werken. Vierde strofe: Behoorlijk polyinterpretabel deze strofe. Wie zich gedeisd houdt hoeft niet door een haag van hoongelach? Nou, nee. Eerder: doe je niets meer, dan ontvang je zielerust en gaan je ogen nog verder open. Maar het kan ook zijn dat de dichter bedoelt dat je je niet verweren moet tegen lasterlijke aanvallen, want dankzij en ondanks dat wordt wat je doet nog beter. Ik heb het gedicht nu letterlijk genomen. En het zegt: op een keer toen je op je zelf teruggeworpen was merk- 48

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1998 | | pagina 52