Een onverkwikkelijke geschiedenis Raats Archibaldus van Oostzaan leefde in de vreemde waan dat Johanna, zijn gravin last kreeg van een onderkin. Eens toen zij aan tafel zaten zei hij: "Zeg Johanna heb je wel in de gaten dat bij jou die onderkinnen nu in alle ernst beginnen?" Arme stakker, had hij maar gezwegen of tenminste de tijd gekregen om zijn zwaard te grijpen of er tussenuit te knijpen, maar daar vloog hem reeds om de oren de puree en daarna volgde de hachee en de jonge peentjes en het bordje met de beentjes. En ook de gouden soepterrien kon Johanna niet ontzien nu een deel van haar fysiek blootgesteld was aan kritiek. Archibaldus van Oostzaan was zo stom dat hij zelfs de werking van de matteklopper niet snapte. Het enige waar hij in uitblonk was tekenen. Op zijn vierde tekende hij een bevel tot inhechtenisneming van zijn vader en vertelde het pas tegen zijn moeder toen zijn vaders hoofd al in het mandje lag. Voor dit feit kreeg hij klappen maar veel leerde hij daar niet van. Op zijn zestiende wierp hij zich op figuur tekenen èn op zijn vrouwelijke modellen. Zijn moeder vond het nu welletjes en stuurde hem voor verdere opvoeding naar zijn oom, Hendrik de Wilde, graaf van het Zuid-Westen. Dat was ook niet bepaald een asceet, maar de levensstijl van zijn neef werd zelfs hem te gortig en hij verbande Archibaldus naar een groepje eilanden ten Zuid-Westen van de grote rivieren. Zijn gevolg bestond uit tien mannen om hem te verdedigen tegen vanalles en nog wat. Hiertegen protesteerde Archibaldus heftig. Hij had nog minstens twintig 15

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1997 | | pagina 15