Emma Crebolder Vos I Men maakte mij Chimène in Corneilles Cid, niet hem maar diens vader had ik lief, op zijn knie tussen de coulissen. Door de rol van oude dame in Tartuffe, leerde ik vroeg bevend met een stok het toneel betreden, ik droeg een vosje om de hals, klauwen bungelden op mijn borstjes. II -Het krinkelende, winkelende ding- blijft achter op de kriekeput, de golven dragen meeuwen aan en zout op mijn gezicht. Mijn koffers zijn gevuld met kaas en boter. Als ik ze in een achterkamer openklap, rollen grasmatten naar buiten. Het dorp en hof zijn weggevaagd, ik sla -Het vijfde zegel- open en het vreemde woorden woordenboek, en zoek wat metafysisch is, mijn hol krijgt zoetjes aan contouren. lil ll< wilde ook liedjes maken op Grimbeert en Tibeert, maar Lybeert doorkruiste de zang, Vermandei zag zich voor Vermandois aan en Rot tier wilde Nobel zijn. Allen zouden de dichter aanklagen, ze zouden zich het vuur in de kousen- fabriek en in het vlas gaan herinneren -het brandglas lag in dezelfde hand als deze zinnen, zoals het verblindt- zouden zij voor het hof zeggen, -geen twijfel zij is van dit dorp wij zullen haar verjagen-. Maar Everaerd en Dobbelaar wilden wel Hersinde of Coppe zijn. Zij hadden niets te verliezen dan mooie woorden. Illustratie: Typex 14 Ballustrada

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1996 | | pagina 62