gen, denkt ze met een gevoel van groei ende afkeer. Ze moet nu snel Nancy, haar vriendin, vinden. Ze is net als zij een paar jaar geleden gescheiden en af en toe doen ze samen iets, maken een uitstapje naar de kinderboerderij of zoe ken de kust op. Hun vriendschap ontwikkelt zich in een soort niemandsland. Ze zijn allebei altijd op zoek: naar andere woonruimte, naar werk, en naar de rest. Ze solliciteren bij na wekelijks, maar zijn tot nu toe overal afgewezen. Ze wonen allebei in deze stad die eigenlijk geen stad is. Nancy is klein, katachtig, en naar het zich laat aanzien betrouwbaar. Jacqueline houdt onwillekeurig de hand van haar dochtertje vast als ze naar een groepje toeloopt waar Nancy bij staat. Als ze links en rechts groet, dringen zich vijf of zes toneelspelertjes met verhitte kopjes tussen de volwassenen. 'Papa, hoe vond je het?' Een magere bruine man tilt als antwoord zijn dochter op en kust haar met zijn scherp gesneden mond op beide wan gen. Jacqueline ziet het tafereeltje aan en voelt een steek, een rukje in haar onder buik. Dat overkomt me niet vaak, denkt ze, dat ik overdag ineens zo week en geil word. 'Dag Nance.Ze steekt haar hand uit in de richting van haar vriendin, maar raakt haar niet aan. 'Dag, baantjesjager,' lacht Nancy. 'Ben je inmiddels al direktrice van een middelgroot bejaardentehuis?' Jacqueline lacht en haalt haar schouders op. 'Ik doe liever het gewone handwerk: oude kereltjes afsoppen en euthanasie- clubjes oprichten.' Nancy giert het uit en Jacqueline vindt haar een echte vriendin. Plotseling stapt Héloise op het groepje kinderen af, fragiel en zonder een spoortje aarzeling. 'Ik vind jullie zo mooi,' zegt ze, naar de gezichten van de elfjes wijzend. 'Jullie gezichten leken wel van goud.' De laatste woorden trekken plotseling de aandacht van de volwassenen. 'Hoor, die Héloise nu eens,' lacht Nancy. 'Ze kan wel dichter worden. Dichteres bedoel ik.' Het meisje gaat onverstoorbaar verder. Zelfs de grotere kinderen raken even in de ban van haar woorden. 'Jou vond ik maar niks,' vervolgt ze haar opmerking, terwijl ze naar de dikke koning wijst. 'Ik vond jou niet goed en jou ook niet. Echt niet!' Ze kijkt naar een dik meisje dat erg op de koning lijkt. De twee kinderen horen haar met uitdruk kingsloze gezichten aan en reageren niet. Jacqueline overweegt om haar dochter uit de kring te sleuren. 'Kom, Héloise,' beveelt ze, maar ze heeft de indruk dat niemand het hoort. Als ze emotioneel is breekt haar stem zo gemakkelijk. 'Ik vind jullie lelijk,' zegt Héloise met een scherp stemmetje dat alle hoeken van de zaal lijkt te bereiken. 'Jullie hebben papperige koppen. Zulke kinderen moe ten niet toneel spelen. Lelijke kinderen, bedoel ik.' De twee dikke kinderen draaien zich om, kijken om zich heen alsof ze steun zoeken. 'Maar jullie waren echt mooi,' besluit Héloise dan, terwijl ze dromerig met één hand de arm van de donkere jongen streelt. 'Ik denk dat ik vannacht van jullie ga dromen.' Jaap Reiding Reve Hij is een Schrijvend Vleermuis der Spelonken En keert bij 't krieken van het ochtendrood Ecce Myotis! weder in de schoot Der Heilige Kerk. -- Door buit beschonken Hangt hij daar in een nis, in roes verzonken Beveiligd tegen 't licht dat hij ontvlood En droomt van nachtelijk Violet en Dood Totdat weer Moeder Maan en Ster ren lonken... Opnieuw lokt hem instinct dan uit zijn grot Achter insecten aan, die hij verslindt Opdat hij uit hun sappen krachten wint. Steeds nader voert zijn grillige vlucht tot God. En zo volvoert, schril piepend, hij zijn Werk In grijze lijnen aan een duister zwerk. Ballustrada 13

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1996 | | pagina 61