schuwing laat horen aan de lezer en zichzelf dat hij dit beeld afkeurt omdat het riekt naar de poëtische hoogdra vendheid van veel traditionele poëzie. Echter het beeld van de dorsvlegel dat refereert aan het Zeeuwse boerenbedrijf uit zijn jeugd keurt hij wel waardig om de hitte van het ijzeren scheepsdek onder de brandende zon voelbaar te maken. De dorsvlegel wordt daarbij door een woordspeling met dorst - ongetwijfeld een vondst vol humor evenals de rebus op het zondagse siga renzakje - ook nog het beeld van een brandende dorst. Dit metaforisch spelle tje dat door de toevoeging van één let ter de weg tot elke vorm van pathetiek afsnijdt, getuigt van een gevoelig en inventief taalgebruik, waarbij toeval en inval elkaar op het juiste moment krui sen. In de derde strofe neemt de dichter zijn reflexie over het dichterlijk proces weer op: 'Dit ongemak'. Het probleem daarbij is de vraag waar dit abstractum naar verwijst. Het meest voor de hand liggend lijkt mij dat dit ongemak in de voorafgaande strofe gezocht moet wor den. Is het het ongemak van beeldvor ming zonder pathetisch te worden? Of is het ongemak het brandend hete scheepsdek waarop geen kip te beken nen is? Of is in het algemeen het onge mak bedoeld dat het dichten met zich mee brengt om realiteit en fictie tot een nieuwe werkelijkheid te creëren? Dit ongemak is bevrediging. Wat kan bete kenen dat het bevredigende resultaten oplevert. Grammaticaal is bevrediging dan predikaat van dit ongemak. Maar bevrediging kan ook in de functie van subject staan. Dan kan men lezen: 'Zelfs dit ongemak is bevrediging en is uit de duim gezogen.' D.w.z. ongemak van dichten bevredigt, is een soort duimzui- gerij (ook een vorm van bevrediging) en tevens is het onwaar en niet echt, nl. uit de duim gezogen. Zelfs kan het woord bevrediging weer subject van 'uit de duim gezogen' zijn. In die zin is de bevrediging iets dat gefantaseerd en verzonnen is. In veel experimentele poë zie is het een normaal procédé om dezelfde zinsdelen in meerdere gramma ticale functies te gebruiken. Deze multi functionaliteit van zinsdelen leidt tot pluri-interpretabiliteit van de tekst. De spanning, de geladenheid en ook de raadselachtigheid van de tekst nemen daardoor toe; het lezen wordt een ont dekkingsreis die overigens niet zonder gevaren is. Ook de lezer maakt dan deel uit van het ongemak en dat is precies wat de dichter wil. Toch', vervolgt het gedicht, 'even reëel in halfslaap waarge nomen als de YE 131 die herhaald naar de kelder ging in gesprekken tussen ouders'. De dichter heeft in een toe stand van halfslaap, tussen waken en slapen in, waarin juist herinneringen uit een ver verleden zich zeer reëel kunnen voordoen - even reëel als de vooraf gaande herinneringen aan het scheeps dek - de boot van zijn grootvader waar genomen. Het mosselschip, de YE 131 (de beginletters van Yerseke), heeft de dichter misschien nog uit eigen aan schouwing gekend. In elk geval is het schip blijkens de tekst naar de kelder gegaan en als zodanig herhaald onder werp van gesprek geweest tussen zijn ouders. Het schip is a.h.w. steeds weer opnieuw naar de kelder gegaan. In strofe vier concludeert de dichter met een woordspeling op roeispaan in ver band met het schip dat er geen spaan van heel is gebleven. Maar tegelijk is er wel een spaan van terecht gekomen: nl. 'opeens, dit nu'. Die spaan die terecht komt is de herinnering die functioneert als metafoor bij het dichten. Dit verloren gegane schip komt als 'spaan' terecht nu, op dit moment in het poëtisch pro ces. Naar aanleiding van de regel: 'het ver zetten van voeten en metaforen op een boot die stroomafwaarts vaart', merkt Jan zelf in genoemd artikel in Maatstaf op, dat die voeten op een stroomaf waarts varende boot stilstand opleveren. Ook in het dichterlijke handwerk wor den (vers)voeten en metaforen verzet die tegen de stroom van het gedicht lij ken in te gaan en een schijnbare stil stand opleveren. Ook hier weer levert de herinnerde werkelijkheid werkmateri aal voor de totstandkoming van het gedicht. Niet dat de dichter schrijft over die werkelijkheid die hij gekend heeft, maar de herinneringen zelf vormen de specie van het gedicht. De tweeregelige strofe die hierop volgt, zou men kunnen beschouwen als een een algemene metaforische conclusie die het poëtische proces kort en bondig samenvat. Het kan niet anders dan dat 'de rebus op opa's sigarenzakje' hier als metafoor staat voor het hele dichterlijke proces. Het schrijven en lezen van een gedicht is een puzzel waarvan zowel de maker als de lezer de dupe worden. Het dichter schap wordt hier gezien als een vorm van ingenieus bedrog waardoor zowel de dichter als de lezer kunnen worden beetgenomen. Tegelijk wordt hierdoor de ernst en zwaarte (de pathetiek) van het dichten gerelativeerd naar het niveau van een rebus op opa's sigaren zakje. Hier had het gedicht kunnen eindigen. Maar er volgt nog een metafoor en wel een die heel de dichterlijke activiteit keurig, d.w.z. zonder die relativerende metafoor van de rebus, weergeeft. De dichter leidt dit in met een burgerlijk klinkende uitroep: 'ach heden'. Ach heden kan een uitroep zijn van schrik of verbazing, zo in de zin van: Wat doe ik nou! Of: wie doe ik daar te kort mee! Maar het kan ook hier letterlijk het heden van het gedicht betekenen. Dan moet de dichter daar rekening mee hou den en zich keurig in verstaanbaar Nederlands) uitdrukken. Men kan ook nog het besef laten meewerken dat het woord heden in de uitroep 'Ach heden' een verbastering is van Here. Dat zou wonderwel passen in het streng calvinis tische milieu van Zeeland, waar het mis bruik van de naam Here den Heere een gruwel is. Maar dat gaat wellicht te ver. De activiteit van het dichterlijk proces wordt verder verbeeld door het geschip per op een binnenwater. De bezigheid van zijn grootvader die met zijn mossel schip niet anders dan heen en weer voer op de Oosterschelde wordt tot de de dichterlijke activiteit van de kleinzoon die ver van de zeeën die hem zo groot leken, ook schippert met de taal. Het woord geschipper functioneert prachtig op twee niveaus: op dat van de realiteit van het heen en weer varen van de YE op de Zeeuwse wateren en gelijktijdig op dat van de activiteit van de dichter die je geschipper met taal kan noemen voor zover ze bestaat uit geven en nemen, afwegen er handelen naarge lang de situatie (Van Dale) in het dich terlijk proces. Dan volgt tenslotte de raadselachtige afsluiting van het gedicht. De betekenis 18 Ballustrada

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1996 | | pagina 66