heeft aan het product dat hij maakt. Lang voor Marx al is het con cept vervreemding een van de grondcategorieën van de christelijke levensbeschouwing. En daarvóór al is het aanwezig in de plato nische filosofie. De mens heeft namelijk het besef verloren van zijn goddelijke oorsprong, van zijn eeuwige afkomst. De ziel is af komstig van God en hoort thuis in de eeuwige wereld van het goddelijke. De filosoof en mysticus Plotinus ontwikkelt deze ge dachte die haar oorsprong bij Plato vindt, in de derde eeuw na Christus. De mens is vervreemd, zegt hij, en kent zijn eigen oor sprong en doel niet meer. Hij schat zijn leven en de aarde hoger dan het eeuwige leven waaruit hij voortkomt en waartoe hij weer geroepen is. Hij klampt zich vast aan wat hij verliest, hij lijdt aan zelfoverschatting en hebzucht. De mens moet tot inzicht van zijn goddelijke afkomst en bestemming komen en tot een ander waar denbesef. Zo zal hij in zijn ziel de herinnering aan zijn oorsprong weer oproepen. Het zijn overigens niet alleen dichters van christelijken huize die deze vervreemding van het aardse kennen. Ook een tijdgenoot van Wim Hessels, de dichter Marsman, hoort tot degenen die sterk dat gevoel hebben gehad dat zij hun bindingen met de kosmos, met de natuur, met de medemens en met de goddelijke orde kwijt zijn. In zijn bundel Tempel en Kruis komt het bekende gedicht in 'De Boot van Dionysos' nr. XVII voor 'Ik die bij sterren sliep en het haar der ruimten droeg als zilveren gewei en 't stuiftneel der planeten over den melkweg blies en in de maan gezeten langs 't grondeloze blauw der zo mernachten voer, ik ben beroofd en leeg, mijn schepen zijn verbrand, mijn stem verloor haar gloed en vindt geen weerklank meer... ik sta alleen, geen God of maatschappij die mijn bestaan betrekt in een bezield verband... De boot van Dionysos, de god van de levenslust en de levens verheerlijking, was gestrand. De levensdrift was omgeslagen in haar keerzijde, de doodsdrift. Het vitalisme werd dood verklaard. De mens die zijn binding met de geest kwijt is, is ten dode opge schreven. Wat Marsman in zijn Nietzscheaans poëtische jargon in de hem eigen retoriek, met de profetenmantel omhangen, de tijd genoot luidkeels verkondigt, vinden we verstild en authentieker terug in de verinnerlijkte taal van Wim Hessels. In de 'Ballade van 's Levens Vreemdheid' (p. 106) met de stokregel 'het is u alles vreemd voorbijgegaan', spreekt hij de vreemdheid van de wereld aan als een persoon: de vreemdheid is voor hem niet alleen een teken 20

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1996 | | pagina 22