De mysticus gevoel van een banneling te zijn komt overeen met het bijbelse besef een balling te zijn in dit dal van tranen. Dit samenvallen van levenslot en de religieuze leerstelligheid van zijn jeugd moet het besef dat een ongenadige God hem voortdrijft op een pad verzengd door vuur en wind (Zuid-Afrika), in Hessels geïntensiveerd hebben. Toch is het maar een tijdelijke bewustwording, bevorderd door de oorlogssituatie in het vaderland en mede beïnvloed waarschijnlijk door een herhaalde confrontatie met het steile calvinistische geloof van veel Zuid-Afrikaanders. Veel wezenlijker dan de angst voor een vreemde, absoluut andere God is de stille vertrouwdheid met het goddelijke in zijn poëzie. Wat dat betreft sluit Hessels' poëzie duidelijk aan bij de zeven- tiende-eeuwse dichters van protestantsen huize als Jan Luyken, Camphuizen, Lodensteyn en Oudaen, minder bij Revius en Cats. De mystieke kant van zijn werk komt alleen bij Heeroma3 en Vestdijk4 aan de orde. Zij spreken van natuurmystiek. Heeroma werkt dit het meest uit en begint zijn beschouwing met de bewe ring: 'Ook W. Hessels kan men een mysticus noemen.' (De andere is de dichter W.A.P. Smit). 'Bij Hessels is sprake van een meer objectieve na tuurmystiek, eenwording met God door het stoffelijke heen.' Het is niet moeilijk om een dichter bij wie men religieuze motieven in zijn werk aantreft, een religieus en zelfs een mystiek dichter te noemen. Elke verwijzing naar het bovennatuurlijke of transcen dente zou men mystiek kunnen noemen. Het hangt af van de definitie van mystiek die men hanteert.5 Wim Hessels een mysticus noemen alleen op grond van zijn natuurbeleving waarbij men naar de platonische opvatting het sub jectief menselijk schone ziet als een afspiegeling van het objectief goddelijk schone, lijkt mij een te schrale verklaringsgrond. Ik zal aantonen dat er in de poëzie van Wim Hessels een groot aantal wezenlijk mystieke elementen aanwezig is die de naam mysticus rechtvaardigen. 12

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1996 | | pagina 14