Paradijs
Santiago Kovadloff (Argentinië, 1942)
In de pauzes van de lessen die ik geef
toeven mijn ogen in de tuin hiernaast.
Er speelt een meisje,
ze schommelt in haar hangmat,
danst en zingt in het miezerig januari-licht.
Uitverteld over Plato, Kant, Aquino,
sla ik haar elk uur weer gade.
Ik hoor haar stem, haar klaterende lach,
zie de vonken van haar wereldje.
Nooit kijkt ze op naar mijn verdieping:
die hangt in haar wolk en daarmee uit.
Ze weet van mijn bestaan niet af,
amper van dat van haarzelf,
of dat er meer is dan haar bloemen en haar muur.
Ze woont daar, zal er altijd blijven.
Ik kan het weten, als meester vanuit mijn hoogte
van een weidser blikveld dan het hare;
veld dat ons beiden omvat,
haar tuin, de ruimte, het huizenblok, de tijd;
als ziener met mistroostige, eenzame bedeiaarsbiik,
zo oneindig veel meer omvattend dan de hare.
7