trip de nieuwe brug bij Zaltbommel aandoet, is Ed Leeflang een
dagelijkse weggebruiker van zijn Zeelandbrug geworden. Voor
Nijhoff is de brug het symbool van het bij elkaar brengen van
tegenstellingen. De oevers worden weer buren en op het water
verschijnt de moeder de vrouw die alle tegenstellingen opheft
in een religieus eenheidsbesef. Ze vaart door de brug en laat die
ongemoeid achter zich. Leeflang is ontelbare keren over de brug
gereden. De brug is voor hem een brug naar een verloren aards
paradijs. De Oosterschelde is de Eufraat. Het eiland Schouwen-
Duiveland was voor hem het paradijs waar hij met zijn verloren
geliefde vol schaamte tot kennis is gekomen van hun onmacht
om lief te hebben. Maar deze Oosterschelde heeft geen haast zoals
een gewone rivier, zij koestert het broed voor de zeeën. De afdam-
plannen zijn verwerpelijk; de Oosterschelde vertegenwoordigt
voor de dichter de kraamkamer voor zijn poëzie. Maar het kwaad
is geschied. De dichter heeft de band met Zeeland verbroken. Vaak
heeft hij nog heimwee naar de verbondenheid met de grote infor
matiestroom. Wil de dichter als dichter overleven dan zal hij terug
moeten gaan naar de kraamkamer van zijn gedichten. Dat is een
gevaarlijk en levensbedreigend spel en wie in dit spel op leven en
dood niet de verliezer wil worden, moet zuinig zijn op het ene
lichaam dat hij heeft, het enige instrument waar hij over beschikt:
zijn dichterschap.
In zijn volgende bundels keert Ed Leeflang steeds minder vaak
terug naar die kraamkamer van de poëzie. Toch - 'je zult teruggaan
op een nacht en weten wie daar zwom' - bevat zijn derde bundel,
Bezoek aan het vrachtschip (1985), een vijftal 'Zeeuwse' gedichten. De
titel van de afdeling waarin ze zijn opgenomen luidt: 'Vrolijker dan
toeval zijn'. Deze titel lijkt voorafgaand excuus voor de toevallig
heid waarmee deze 'Zeeuwse' gedichten tussen de andere terecht
zijn gekomen. Toch vormen deze vijf gedichten 'De Drieteenstrand-
loper', 'Het eiland', 'Anna Jacoba', 'Groot hoefblad' en 'De veren'
hoogtepunten in deze bundel. Veel van de andere gedichten en
zeker het lange titelgedicht 'Bezoek aan het vrachtschip' tonen een
zwakke kant van Leeflangs dichterschap. Hoe knap en geraffineerd
Leeflang ook het taalinstrument hanteert, zijn vindingrijkheid in
woordspel en metaforiek neigen in deze bundel naar overladenheid
en gekunsteldheid. 'Het bezoek aan het vrachtschip' dat troosteloos
ligt te verroesten 'in een slurf zwart IJ' verkommert ook literair
36