vloeit van zijn eigen verloren onschuld. Een primitieve oerangst
overvalt hem. In dit driftmatige spel waaraan de mens alleen als
toeschouwer deelneemt, komt hij tot het pijnlijke bewustzijn van
zijn verloren natuurlijkheid. Spijt en verlangen zijn het wat hem
nog rest in dit korte leven.
Pas door de confrontatie met het Zeeuwse land lijkt het dichter
schap van Ed Leeflang tot bloei te komen. De tegenstellingen van
stad en land, van natuur en cultuur, van lucht en water, van regen
en wind, van mens en plant, van mens en dier zijn overal aan
wezig. Het landschap met al zijn landschappelijke requisieten is
niet louter een decor waarin de dichter vrijblijvend rondwandelt.
Uit de confrontatie met dit land ontstaat Leeflangs poëzie als in een
dialectisch proces. Op de scheidingslijn van twee werelden die men
kan samenvatten in de begrippen natuur en onnatuur balanceert
zijn poëzie. Steeds slaat de balans door in het voordeel van de
dieren die het in hun oorspronkelijke natuurlijkheid winnen van
de mens, bewust als deze zich is weerloos te zijn tegen verlies, ver
latenheid, vergankelijkheid, verval, bederf, ziekte en dood.
In het gedicht 'Kievieten' (pag. 52) is het niet anders.
We reden langs dijken en bennen
waar de sineerwortel graag is
en kievieten staan er pal, je zei:
het zijn net krijgers.
Ik dacht: ik weet niet hoe het
tussen ons worden zal en zag
ons misschien al als Emants' zwijgers.
Klein hoefblad uitgegraven,
helianten gezaaid, het meisje verwekt.
Ook de kievieten zijn in blinkende
kurassen slaven, krijgshaftig als wij
en blijkbaar tot wachten veroordeeld,
maar beter tegen de verlatenheid
van de leegte achter hen ingedekt.
Net als de rechtopstaande hazen staan de kievieten pal. Ze lijken in
hun krijgshaftige houding van krijgers die tot wachten gedoemd
zijn op de mens, maar zij zijn beter bestand tegen de verlatenheid
en de leegte van hun natuurlijke leefruimte. Het lege polderland-
32