Brieven aan dokter Dreifüss
Rob van Bedaf
Brief 1
Dokter Dreifüss,
In angst en gefolterd door pijnen, alsof vitriool mijn huid aanvreet,
richt ik mijn laatste hulpkreet tot U. Dokter Dreifüss, vergeef mij
onze grote verwachtingen, maar U zult mij helpen. Ik sterf vinger-
koot voor vingerkoot, Zus staat mij bij met het schrijven van deze
bede. In onze Lage Landen kan ik genade noch berusting vinden in
mijn lot, daar wij hier leven in de Duisternis van koopmansgeest en
oorlogsdreiging. Een eerlijk mens blijft hoop koesteren en U verlicht
mijn horizon met een hemels schijnsel van erbarmen. Laatstelijk las
ik in onze Encyclopedie, deel 5, Van Wonderen en Weldoeners, dat U
prachtige resultaten boekt in de bestrijding van gangreen in de
kleine extremiteiten. Ik lijd al jaren aan verrotting van mijn vinger
toppen. Kijk! zei ik tegen Zus, deze heer gaat ons verlossen van pijn
en wanhoop. Nog diezelfde avond hebben wij bij het schijnsel van
'n restje petrolie opgezocht waar U woont en praktizeert. Zus en
ik hebben gefantaseerd over de bergen en heldere beken die U om
ringen... Faunen en lancelotten. Zus sprak hardop over nimfen, over
eeuwige sneeuw en vruchtbare dalen, waarin Edelweiss en weldadig
kruid woekeren... Ons vlas kan ook flink uitschieten.
Zus zal mij begeleiden op mijn reis. Hoe onvergeeflijk is mijn ver
zuim niet eerst U onze gastvrijheid aan te bieden, hoezeer ik U niet
zou willen ontrieven met ons bescheiden onderkomen in een streek
van ronkend stoom en ranzig zweet. Dokter Dreifüss, U zult mij
genezen. Dat jongetje van twaalf jaar dat U heeft genezen... Wij zijn
vroom gelovig, maar de wederopstanding van dat ventje is niets
minder dan een wonder. Waarlijk! ik dicht U wonderen toe. In onze
streek staat U bekend vanwege uw rechtgeaarde opvatting dat Liefde
en Natuur iedere aandoening doen kwijnen tot deemoedige kiemen
van vitaliteit. In de Lage Landen adviseert men mij de chirurgijn.
Maar kan een mens leven zonder ledematen, vraag ik U. In onze
gemeenschap huist een kolonie mismaakten. Elke zondagochtend
slepen zij zich door ons dorp en wekken zij ons voor de vroege mis
met hun schrille kreten en berustend geweeklaag. Hun vodden
schuren over de kasseien en laten een spoor na van koorts en doods-
7