elkaar al voor die tijd van eikaars werk. In 1619 had Jacob Cats een van zijn eerste langere gedichten Self-strijt opgedragen aan 'Johanna Coomans, waerde Huys-vrouw van den heer Johan vander Meerschen'. Cats spreekt haar aan met Achtbare, Waarde, Bescheidene Jongk- vrouw. Het gedicht is uitgegeven in 1620 te Middelburg. Cats prijst Johanna om een gedicht: Het lied van Miriam, waarvan de faam zelfs tot de Amstel was doorgedrongen. Het gedicht is verloren gegaan; we mogen aannemen dat Anna dit en andere gedichten van haar gekend heeft. De bijdrage van Johanna Coomans aan de Zeeusche Nachtegael bestaat uit zes vrij omvangrijke gedichten. Haar valt de eer te beurt om de bloemlezing te openen met een vrij lang gedicht geschreven naar aanleiding van een prent die vooraf wordt afgedrukt. De prent beeldt een wapenschild uit. Twee engeltjes (putti's) dragen een schaal waarop een tong ligt op wingerdblaren; erachter en erboven groeien welig de ranken van de wingerd. Het gedicht draagt dan ook als titel Wapenschild en zij draagt het op aan alle 'eerlicke jong-mans', in modern Nederlands gezegd: aan alle fatsoenlijke jongemannen... De tong is het symbool van de oprechtheid en eerlijkheid. Het tong symbool wordt uitentreure behandeld en toegepast op de deugden van de jongeman: 'een tong vol alle deugd, een tong vol goede reden, een tong, een karpers tong, het beste van de leden, een tong, een zoete tong, die nimmermeer en dreigt, tot bijten ongewoon, tot schampen niet geneigd'. Voor een moderne lezer is het ongenietbaar, vervelend moraliserend gerijmel in de trant van het grote bewonderde voorbeeld Jacob Cats. Het gedicht is trouwens een tegenhanger van het wapenschild dat Cats in zijn Maagdenplicht aan alle 'eerbare maeghden' had op gedragen. Op dezelfde wijze richt Johanna Coomans zich nu met haar moederlijke wijze raadgevingen tot de jongemannen van haar tijd. Het gedicht van Johanna Coomans doet in vaardigheid en technische beheersing van het vers niet onder voor dat van Jacob Cats. Dat wij deze verskunst niet meer waarderen verandert niets aan het feit dat deze poëzie in de zeventiende eeuw tot in de negentiende eeuw toe gelezen werd en in aanzien stond. Lering (en vermaak) 32

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1995 | | pagina 32