mond die voor Von bedoeld was. Ze liet weten dat ze wel zag hoe laat het was. Er is een tovenaar op de kliniek komen wonen, schreef Von in zijn dagboek. Hij had de epifanie van de drie wijzen uit het oosten in mineur gevierd door de kerststal af te breken, met koortsige zorg door hem en de zusters opgebouwd. Ze hadden de uitgebreide reeks herderstypen, schapen en engelen van brooddeeg gekneed en ge bakken. Een paar jaar hadden ze trouw dienst gedaan, altijd zorg vuldig in houtwol gewikkeld en in de stevige doos gedaan. Nu had Katrien een emmer sop over het praesepium gegooid in één van de woedebuien waarin haar inventiviteit af en toe tot uiting kwam. De beelden waren wel gebakken, geverfd en gelakt, maar nu toch door het water aangetast, opgezwollen en misvormd. Triestig gooide Von ze in de vuilniszak, de herdersjongen met de trom als laatste. De enige uitzondering was de zwarte koning: daar had hij het meest zijn best op gedaan. De lange benen waren afgeknapt. Hij wikkelde het corpus in zijn zakdoek en liet het in de zak van zijn Cocteau-jasje glijden. De boom werd door de meiden onttakeld. Arthur en de verpleger met de Indische glimlachlippen sleepten juist de tobbe met de spar naar het park, toen de hal werd gevuld met verhuizers die een kast naar binnen zeulden, gevolgd en gecommandeerd door de neef van de nieuwkomer. Beredderend stelde de man zich keurig aan Von voor, in de veronderstelling dat deze heer het hier voor het zeggen had. Von stond de mahoniehouten boekenkast met glazen deuren afgunstig te bewonderen. Drie loodzware zeemanskisten en wat kartonnen verhuisdozen met kleren completeerden de inboedel. Roodaangelopen wiste de driedelig gekostumeerde neef zijn kalend hoofd af met een bonte zakdoek. 'Boeken?' vroeg Von voor alle zekerheid wijzend op de kisten. 'Boeken!' klonk de op minachtende toon geuite bevestiging. Het paviljoenshoofd loopt daar al met uw sjouwers weg, wees Von. De neef liet zich niet meer op Slangenborgh zien. 'Braun heeft de Beethoven-kop die ik later ook zou willen hebben', stond er in dat dagboek. 'De oude Braun houdt zich doof voor alles om hem heen. Schuw zijn ze hier allemaal, daar is niets bijzonders aan. Hij heeft de kamer naast mij gekregen, waar ik wat boeken gestald had. Die moesten nu van Helga naar de berging. De kisten zijn niet uitgepakt.' 22

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1995 | | pagina 22