hingen langs zijn bovenbenen als zwaarden van een platbodem. Zij wachtten op het bevel mij te vermorzelen. Zijn schouders waren zo groot als krentebroden en zijn gezicht stond vrij van scrupules. Alleen zijn ogen spraken: Kom maar viespeuk, betweterige penne- likker, hier heb ik jaren op gewacht. Ik moest mijn lachen be dwingen. Onnodig kwetsen ligt mij niet, maar mijn ogen stonden waarschijnlijk zo ontspannen vastberaden dat ik de bruut woest maakte. 'Waar gaat ons Patertje naar toe?' Ik hield halt en zei dat ik ontslag nam, en of hij zo vriendelijk wilde zijn opzij te gaan. Daar kwam baasje aan en beval mij te knielen. Lachen mocht ik niet. Ik keek naar beneden, veinsde spijt en sprak in gedachte de toverspreuk correct uit. En nog een keer, terwijl knecht Paladijn zijn broekriem losgespte en deze zes gaatjes om zijn vuist wikkelde. Op de grond geknield, mijn hoongelach onderdrukkend, keek ik deze twee mensen minachtend aan. Daar kreeg ik van Paladijn mijn eerste riemslag. Toch schrok ik, verloor controle over mijzelf en barstte in lachen uit. 'Die vent is knettergek Baas, net als dat zotte wijf van 'm.' Baasje wist nu wat hem te doen stond: 'Hang 'm een blok aan zijn benen en gooi 'm bij z'n liefje!' Maar knecht deed niks. Ik vroeg hem wat 'm hinderde. Hij keek ongelovig naar mijn handen. Die kleurden fel rood. Mijn armen verhieven zich en ik sprak de be zwering rustig en sonoor uit. Een groep ganzen vloog luid gakkend over en ik zat oog in oog met een onthutst biggetje en een bangelijke Pad. De Pad stopte ik in mijn broodtrommel en tot mijn verbazing liep het guitige varkentje trouw achter mij aan naar huis. Meneer Dreifüss, is dit geen fantastische vertelling? Ik vind het sneu voor Pad dat hij zich zoveel meer gekweld voelt dan het varken, al geeft het me veel troost te denken dat het tevreden gemoed van het varken uiteindelijk zal leiden tot 'n slachtrijpe omvang, wat elk mededogen van onze dorpsvrienden zal slechten. Pad, ik zet je buiten anders word je nog vertrapt. Vlug, ze komen eraan. Ik kan hun gezichten in het schijnsel van de fakkels onderscheiden. De kapper, slager Koetlood... de oude Baas is er ook bij. Hij wordt ge dragen op berrie of kruiwagen. Daar loopt kleine Saar. Ze heeft weer 'n kindje in haar buik. De wijnvlek op haar linker wang schittert purper. Haar kindjes hebben er allen één, Dreifüss. Dreifüss! Wat loop jij daar buiten? Blijf met je tengels van Zus af... Zus? 18

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1995 | | pagina 18