naargelang ik welke hand onderwerp aan uw therapie. Voorheen droeg ik een broek met een speciaal klepje op mijn bips. Nu deze kapot is laat ik mijn broek gewoon zakken. Ik ben de schaamte voor bij. Somtijds sta ik onder de lier en hijs blokken omhoog. Hoe ik me ook inspan, de patroon blijft mij afblaffen gelijk een hond. Hij noemt mij vaak een viespeuk, omdat ik met mijn zus zou 'vogelen'. Hij weet niet dat Zus dood is. Ik laat het maar zo. Ik vertegenwoordig kennelijk alles wat de man tegenstaat: geestelijke en afvallige te gelijk, geletterde en ambachtsman van formaat. Zelf kan hij weinig tot niets. Hij blinkt uit, zoals vele baasjes, in het maskeren van zijn onkunde, met als stok achter de deur het loonzakje. Als hij banaal aan het kakelen slaat zou ik hem graag willen beledigen, door hem klein te maken met argumenten, maar ik ben in dat soort situaties niet adrem genoeg. Hij wel, hij is rap van tong. 't Is een praatjes maker. Hij haat me omdat ik desondanks een zekere sympathie voor hem blijf koesteren. Is dat de tol van Fatsoen? Laat ik hem dan con fronteren met mijn medelijden, denk ik vaak, maar als ik 's avonds dan op bed lig en aan Zus denk... Welke taal verstaat zo'n meneer nou eigenlijk? Hij trekt nu natuurlijk veel op met de andere knecht. Zo'n lafhartig stuk vreten zult U nooit hebben ontmoet. Iemand die je nooit in vertrouwen kunt nemen. Als je die hoort schateren dan weet je dat het over jou gaat. Zo'n gluiperd spant altijd samen met de patroon en is zo dom dat je hem onmogelijk iets kunt kwalijk nemen. Ik begin me nu hiervoor in te zetten. Ik wil hem wegen en kwaadaardig bevinden. Hij is zo gevaarlijk dom dat ik vaak heimelijk lachen moet wanneer ik hem leugens over mij tegen de baas hoor vertellen. Hij stamt dan ook af van een respectabel poortwachters- geslacht, lieden die melaatsen trapten en gauwdieven tegen be loning uitleverden aan de heren van stand. Deze man heeft geen geweten. Hij zou beul moeten zijn. Praten hoeft zo'n werktuig toch niet, slechts kwaken als een pad of knorren als een varken. Was mij deze beproeving, 'n voetveeg te zijn, eerder overkomen, dan wist ik mij te bevrijden in gebed. Nu... nu moet ik mij alleen staande houden, zonder Zus, en mij ervan weerhouden U te verdenken van wraak. Dokter Dreifüss, ik verdenk U niet, maar U moet mij wel schrijven. Trek niet uw handen van mij af... dan zal ik eerder sterven dan mijn kwaal genezen kan. 's Avonds wacht ik dan op het schijn sel der flambouwen, op het openbreken van mijn voordeur, om mijn beulen recht in het gelaat te kijken. 12

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1995 | | pagina 12