motief van de Vliegende Hollander) Romantische geesten (ook na de "Romantiek") greep is duidelijk: de zee en mensch in hun eeuwigheid harmonieerend of contrasteerend - beiden rusteloos en stormachtig, trotsch en zelf-genoegzaam, genadeloos en verdervend, maar ook smachtend en vervloekt. In éenen kon de dichter hier zijn sterkste levensbeaming en zwakste doodsverlangen uitstorten; zichzelf en zijn volgelingen verheffend, vernederend of... begoochelend, gelijk hij wilde.' Uit Kalffs uitvoerig onderzoek blijkt duidelijk dat de invloed van de sage op de Nederlandse literatuur klein is vergeleken bij die op de Angelsaksische, Franse en Duitse. Met talloze citaten die het lezen van zijn boek tot een moeizaam karwei maken, toont hij alle sporen van invloeden op deze literaturen aan. Hoewel de toon van de studie wat vooringenomen is en de stijl soms oubollig, is het nog steeds de enige gezaghebbende bron over de Vliegende Hollander. Het onder deel over de invloeden op de vaderlandse letteren begint aldus - en het moge tevens een representatief staaltje zijn van Kalffs toon en schrijfwijze: 'Plons! - daar zakken wij tot het middel in de moddersloot der Vaderlandsche Romantiek. Zeg ins hemelsnaam (sic) dan maar gauw op: Dan volgt niet zonder dédain voor deze mindere goden de bespreking van dichters als j.J.A. Goeverneur, Jacob van Lennep, Mr. J.E. Banck en Nico van Suchtelen, voor zover hun werk reminiscenties oproept aan de Vliegende Hollander. De oogst is zeer schraal. Dan volgen met waardering maar niet zonder pedante, school meesterachtige en soms ethische bezwaren twee twintigste-eeuwse dichters: Roland Holst, 'die wel een agnosticus zal zijn' en Adwaïta 0-A. dèr Mouw), 'die late meteoor aan onzen dichthemel. Er knarst te veel verstand in zijn sonnetten, maar ook gloeit nergens in onze literatuur het Denken met zoo'n diepte en stoutheid.' Bij beide dichters wijst hij op een zekere verwantschap in bepaalde gedichten waarin thema's en motieven voorkomen die verwijzen naar de sage. Tenslotte noemt hij als 'één der jongste dichters, J. Slauerhoff, om de schoone verwachting die zijn vers, Het Boegbeeld: de Ziel, wekt, ondanks zijn rauwe onvolmaaktheid, door de sterke stuwing er in.' Dan volgt het citaat van de eerste strofe van genoemd gedicht. Hij eindigt hier met de mededeling dat H. Marsman 'onlangs em bryonale versmelting van legendaire en egocentrische stemming beproefde in de Nieuwe kroniek van 25 Jan. 1923.' 45

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1993 | | pagina 45