Droomvrouw
een epifanie
Het was de avond voor de nacht
van Venus en ik stond op bij
eb drooggevallen grond.
Ik droomde niet; mijn droomvrouw
was in een plas aan de vloedlijn.
Ik ademde niet. Ik hijgde.
En zij lachte.
Zij lachte de brede lach
van vrouwen die wreedaardig zijn.
Want ik was naakt en beslijkt
als een groot kind
dat op het late strand
nog mosselen en schelpen raapt.