Alleen en eenzaam, dacht hij. Thuis wachtte de lege zolder als een sarcofaag, al bood het de troost van Doodstraf natuurlijk. Als hij die hongerige kleine kat niet had, dan zou hij net zo lief zijn kwelling hier en nu ten einde brengen, eenvoudigweg opstaan en teruglopen, de zilte grot weer in. Ach. Ik was ooit een brave jongen, dacht hij, een jongeling mild van geest en bereid mijn leven en toekomst te geven voor de redding van de mensheid en de planeet. Te beminnen, te verbroederen en te redden. Dat was mijn motto. Nu beschouw ik mezelf niet langer braaf. Oog om oog. Nog een idealist, zeker, maar niet langer blind voor onwrik bare wetten. Het laatste daglicht werd weggepoetst door een enkele wolksliert boven de horizon. Duisternis vlekte de zee als inkt. Met droefheid besefte Martenglass dat de golven die zo teder, zo liefderijk het strand kwamen oprollen om het zand te vegen met de fluisterende zwiep van een paardestaart, leeggeplunderd waren. Walvissen dwaalden niet langer voor de kust op zoek naar wijze mannen om te verzwel gen. Hun plaats was ingenomen door roestende vaten die heen en weer rolden in de deining en plakken zwartgevingerde olie die vogels en meerminnen gelijkelijk worgden. Toch klopte het hart van de eeuwigheid nog steeds in zijn golfslag. Martenglass zat ongeveer halverwege het strand. Achter zich hoorde hij het gedempte rumoer van het vroege nachtleven op de boulevard: het gegrom van menselijke spraak verzacht door flarden muziek. Ergens in de verte uitte een ambulance zijn kil gehuil. Voor hem, voorbij een lap zand in groezelig duister, hier en daar verbroken door de weerkaatsing van lamplicht in een stuk afval, gaapte de spelonk van de zee, beerput voor een dankloze wereld. Een onzichtbare vogel krijste zijn tartende minachting vanuit het donker. Martenglass was het wenen nabij, maar juist op dat moment kwam ze, uit de met kant afgezette plooien van het water, gekleed in het wit, Ophelia herrezen, de vlechten van haar bruine haar druipend, haar borsten verhuld maar fraai afgetekend in haar nauwsluitend gewaad. "Martenglass?" zei ze, met een stem rijk en warm als bloed. "Je dagen van ontbering zijn voorbij. Gelijk de mijne. Mijn enige droom ooit was het vinden van een trots en eenzaam zoeker op een verlaten schemerstrand om mij te vervullen en vervulling in mij te vinden." Ze boog zich voorover en hij kon de koelte van haar adem al bijna op zijn droge warme lippen voelen, toen een lichtstraal hem in het oog trof. 22

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1993 | | pagina 22