naar spelonkachtige verschieten voorbij de taal. Krina, mijn Breeuwershavense burgemeestersdochter, had er goed aan gedaan het bezoek aan deze geleerde burger van Zierikzee te arrangeren. Ik lag hier uitstekend en dacht er niet aan de knusse achterkamer te verlaten, waar de oude man nu traag en onzeker uit zijn stoel rees, op me toeliep en zijn gerimpelde gezicht over het mijne boog. 'Maar weet u, Kamerink,' sprak hij met de schorre stem die een gevolg is van het Opiumgenot, 'de kwestie wordt gekenmerkt door tragiek. Er speelt zich eeuwig een hartverscheurend drama af: al het gevormde stort uiteindelijk terug in de duisternis en vergetelheid van de Oorspronkelijke Natuur. Het mannelijk beginsel is niets dan rimpeling op het oppervlak van een onverschillige, eeuwige diepte. Hoort u mij, Kamerink? Kamerink!' De doctor schudde aan mijn schouder - maar het was plotseling als of een massieve koepel me van de wereld scheidde. Gevangen was ik in die verstikkende stolp, onmachtig tot welke beweging ook. Balster zakte op zijn knieën en liet zijn hoofd op mijn borst zakken. Zocht de hartslag natuurlijk. Afwezig streelde ik hem over de pruik en hoorde, heel in de verte, het schrille en meedogenloze gepijp van de Franse Androïde die we op ons huwelijksfeest ten geschenke hadden ge kregen, een drie voet hoge Automaat in menselijke gestalte, voor stellende een Fluitspeler. Wel vijf galante stukjes bracht onze houten speelman voort. Maar nu hoorde ik hoe hij ze in ontoelaatbare versnelling speelde; en achter een venster van mijn huis aan de Breeuwershavense Markt, waaruit een intens geel schijnsel straalde, zag ik de pekzwarte silhouetten van mijn Krina, mijn meid en mijn huisknecht voortschieten in een onaardse rondedans, een werve lende, schommelende en deinende dans die ergens uit de boven verdieping van mijn huis brak, stuurloos verder joeg en verdween in de ether tussen messcherpe, bevroren sterren. Misselijkheid en paniek overvielen me. Balsters hoofd drukte als een zak graan op mijn borst kas, ik duwde het weg, richtte me moeizaam half op en kotste de divan en het vloerkleed onder. De geleerde deinsde weg van de zure stank en kroop terug naar zijn chaise-longue. Ik stortte me van de divan en zweefde door de gang naar de kolossale voordeur. 4 In één klap veegde de buitenlucht alle duizeling en misselijkheid uit 17

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1993 | | pagina 17