In het biddende midden van licht vallen engelen uit langgerekte amens: wit vat dood samen. Adem. Tijd schijnt gewillig als wittebroodsdeeg. Praalkoetsen overvol bloesem, lenteblablabla. 'Papa, ik ben gevallen', knieën liggen open. Ik ben maar een vaderdoek voor het bloeden, de eerste onmacht bij haar ongeluk. Liefhebben is huisjes klein zeer melken, weemoed houden op de zolder van het licht. Met de zwervershelm geboren lopen wij wereld- ziek de losse vilten zolen van genoegens stuk. Hoop is een pantoffelheld die op zielepoten zijn collectie verzuchtingen achternahinkt. 88

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1992 | | pagina 90