Ballustrada Optima Forma
We reden naar Gent waar we een afspraak hadden in het Poëziecen-
trum. T. parkeerde zijn bus op een brug om de weg te kunnen vragen.
Hij opende zijn portier, sprong naar buiten, liep de brug af, stak een
straat over. Plotseling merkte ik dat de bus in beweging kwam. Ver
bijsterd keek ik naar de lege zitplaats van de bestuurder, kreeg vervol
gens een verwarde impressie van de drukte op de brug en sprong toen
lafhartig uit de bus. De bus rolde in zijn eentje richting drukke ring
baan, richting eeuwenoud pand aan de ringbaan, richting catastrofe.
Even voor hij de brug verliet, raakte zijn rechtervoorband de hoge,
antieke stoeprand en kon hij niet verder. Voor mij als meest betrok
ken toeschouwer een ontroerend schouwspel.
In het Poëziecentrum was het bladstil. De secretaris-generaal van de
poëzie kon ons niet onmiddellijk ontvangen. Geen nood, wij de stad
in. Bevrijd van het hogere bekeken we Gentse vrouwen en dronken
koffie met cognac. Cultuur was eigenlijk niet aan ons besteed. Niet op
een zonnige dag. Bovendien, was in een oude stad als Gent niet alles
cultuur? Natuurlijk hadden we die dag toch ons onderhoud. De fun
damenten onder ons plichtsbesef waren immers in de vijftiger jaren
gestort.
Op de terugweg deed de God van Vlaanderen opnieuw van zich spre
ken. Ik was in een druk gesprek gewikkeld met T. en met de motor van
T.'s Volkswagenbusje. Zoals zo vaak hadden we het over geld. Wie of
welke instantie konden we zo gek krijgen dat... Toen gebeurde het.
Op de rijbaan naast ons verscheen een vrachtwagen. Gedachteloos las
ik het opschrift op de mammoetbak: Kunstvernietigingsbedrijf J.F.
Soetaert, Antwerpen. KUNSTVERNIETIGINGSBEDRIJF... Ze hebben
het op ons gemunt, schreeuwde ik naar T. Toen hij het opschrift las,
begon de bus vervaarlijk te slingeren, maar even later reden we in een
rechte lijn naar huis waar we aan ons Vlaanderen-nummer mochten
beginnen. Twee keer op één dag aan rampspoed ontsnapt; ons werk
kon niet meer stuk.
MINOR
4