Een misdaad
Er was een linosnijder
met wie ik
de spullenhulpbank deelde
terwijl U
in de belendende kamer,
mijn jongen,
te janken en te schurken
lag
om ons openlijk bedrog.
Maar ook Uw
gesnik bleek toen leugen
want U weekte zich
zo weer van mij los
als de reep envelop
van een Blauwe Mauritius.
U was nauwelijks vertrouwd
geraakt
met mijn valse bescheidenheid.
Ik wil U al niet meer zien
en overleef maar verder,
vleesverpakking
zonder zwezerik noch ziel,
ik wil U al nooit meer zien
laat staan horen.
Maar waar U wel éénmaal
per jaar
naar luisteren moet
is het gegrom,
het gehijg en ruggengekrom
van het openlijk bedrog.
Het openlijk hitsige bedrog
van de linosnijder en ik.
21