wereld van de taal. De Nederlandse dichter zoekt de taal van de we reld of wat Rodenko In Tussen de regels omschrijft als 'de non-crea tieve woordruimte van de gestandaardiseerde betekenissen'. Ik her ken bij de eerste een sterkere neiging tot autonomie, bij de tweede een deels gezochte en deels onbewuste afhankelijkheid van de gewone taal. Uitgerekend dit verschil zat de grote Nederlander Hans Faverey dwars. Hij beroept zich dan ook op de Vlaming Van Ostaijen, ik mag zeggen op het Vlaamse van Van Ostaijen. Daarnaast zoekt Faverey zijn formalisme te voeden aan Het juiste woord, die knotsgekke lexico grafie van de Vlaamse jezuïetenpater Brouwers. De Amsterdammer ontdekte hier een poëticale schatkamer. Hij keek over de grenzen van de spreektaal en de spreektalige banaliteit van zijn collega's heen. Faverey keek met bewondering naar Vlaanderen. De Vlaamse dichter schuwt het grote noch het ongewone woord om dat het gedicht geen feitelijk communicatieve functie heeft en geen enkel ander doel kent dan gedicht te zijn. De Nederlandse dichter richt zich veelal met berekende koopmansgeest duidelijk tot een pu bliek; daarom blijft hij dicht bij de natuurtaal aanleunen. De Vlaming leunt veel makkelijker bij de kunsttaal aan. Hij gaat dus dieper putten in het specifiek poëticale arsenaal. Vandaar zijn uitgesproken neiging tot metaforiseren, experimenteren en abstraheren. Archaïsme, em fase en retoriek vind je makkelijker in Vlaanderen dan in Nederland. Omdat de Vlaamse dichter over het algemeen meer op taligheid aan stuurt, bevat zijn gedicht minder humor. Humor en ironie zijn veel meer wapens van het spreektalige dan van het poëtalige domein. Wie over gebrek aan humor in de Vlaamse poëzie spreekt, weet niet waar over hij het heeft. Kortom, ik onderken in de Vlaamse poëzie een zuiders aspect, dat dicht aanleunt bij wat de recente Nobelprijswin naar Derek Walcott het 'brede' in de poëzie noemt: 'het grote gebaar', 'het grandioze', 'het theatrale', de 'fysieke uiting', de 'stijl', kortom de 'loyaliteit aan de taal'. (NRC Handelsblad, 9 oktober 1992). De essentie van de poëzie schuilt in de afwijking van de communi catieve taal, in de creatieve metamorfose van de normtaai. Wie dit ontkent, schrijft - om een begrip van Rodenko te citeren - een 'terugvertalende' poëzie. Schrijft ik-gericht, autobiografisch, belij dend, anekdotisch, mededelend. Een poëzie kortom die het over heersende bewustzijnsfenomeen van onze eeuw - het cognitieve - negeert en doet alsof culturele, wetenschappelijke en mensweten schappelijke vooruitgang haar vijanden in plaats van haar vrienden zijn. 9

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1992 | | pagina 11