van frietzakjes, snoepwikkels, doppen van flacons zonnebrandcrème,
spikkels verdord gras. De reusachtige, uit dik triplex gezaagde ijs-
hoorn met drie druipende bollen ijs scheurde los van het ijsstalletje,
buitelde krakend van de trap naar de cafetaria. De populieren aan het
andere eind van het zwembad gingen op hun zij liggen. Bladeren
werden losgerukt en daarna hele takken. In een mum van tijd lag het
zwembadwater bezaaid met helgroene bladeren.
'Echte golven.'
'Formosa houdt stand.'
We lachten ons te pletter.
Het leek nacht. De zwiepende populieren glommen in het tegenlicht
dat van achter ons kwam, nog niet door het onweer was gedoofd. We
waren als enigen in het zwembadwater achtergebleven. Ook de
jongens van Korea, de enigen waar we respect voor hadden, hadden
zich naar de vestiaire gerept. We zouden het nooit hebben toege
geven, maar ook wij werden een beetje bang.
'Niet voordat het echt bliksemt.'
Een hete golf sloeg over ons heen, we waren blind. Het herhaalde
knallen maakte ons ook nog doof. We crawlden als gekken naar de
trapladder, onze natte lijven kletsten tegen elkaar, onze voeten
gleden van de treden. We renden door een muur van regen. Slag op
slag werd ze puur zilver. We schaterden.
De rolluiken voor de vestiaire waren neergelaten. We werden bin
nengelaten via de dienstingang. Wij ondergingen zogezegd onaan
gedaan de vermaningen van de vrouwen van de vestiaire. In de kleed
hokjes was het stikdonker. We vonden onze onderbroeken bij de
lichtflitsen van de bliksem. Wij vergaten niet onze doorweekte haren
te kammen.
We rukten op naar Formosa als soldaten. Van huisgevel naar huis
gevel naderden we, gebogen renden we de straat over, schuilden een
paar tellen in portieken, schoten verder. We stonden onder zwaar
artillerievuur. Niets kon ons raken.
We drukten ons tegen de gevel van het aangebouwde schuurtje van
de Van Snicks. Niemand van ons moest nog verder dan vijftig meter.
Stas was eigenlijk al thuis. Toch bleven we daar staan, alsof we niet
meer bij machte waren de laatste meters af te leggen. We hijgden
zwaar. We keken met glanzende ogen naar elkaar.
Toen de dakgoot overliep, een waterval zich op ons stortte, stoven we
elk naar onze thuis. We verdroegen de ongerustheid, het gezeur. We
konden het aan gelaten te zijn. We verzetten ons nooit tegen wat
68