'Ze heeft water in haar kelder. Ze kan afkoelen.' 'We komen zwemmen, Rosa!' De blik van Rosa is nog vernietigender dan haar stem. Ze gooit haar emmer naar Stas, plenst naar binnen, op haar gele voeten. Stas raapt de emmer op, staat een ogenblik besluiteloos. Hij schokschoudert, laat de emmer vallen. Hij komt weer bij ons. We kijken vanop het muurtje naar alles. We amuseren ons rot. De Coppenolles, de buren van de Van Snicks, staan samengedrumd in de deuropening. 'De Coppenolles hebben geen water in hun kelder.' 'Een rijtje bakstenen, twee hoog, rond het keldergat. Voila.' 'Coppenolle is geen zuiplap,' zegt Stas. We hadden het onweer van in het water naderbij zien komen. Eerst was er wat met het geluid gebeurd. Het was de hele middag al oor verdovend geweest, er waren meer dan tweeduizend mensen in het zwembad. De juffrouw van de kassa had het aan de redder gezegd en wij hadden het gehoord. Luistervinken was onze tweede natuur. Wij hadden ons voorbereid op de zaterdagse drukte, we hadden de dag tevoren kleerhangers van het zwembad verstopt in het bosschage achter de cabines. We waren de lange, op klerenhangers wachtende rij mensen straal voorbij gelopen. We hielden de schaars geworden hangers uitdagend voor ons uit. Niemand was gewiekster dan wij, de jongens van Formosa. Toen leek het alsof het tumult van de meer dan tweeduizend zwem mers, plonsers, duikers, frieten eters, ijsjeslikkers, zonnebaders en lanterfanters in een bel gevangen werd. Het zwembad werd onder een stolp van verzwaarde lucht gezet. De zon scheen nog, maar kreeg daar moeite mee. Er werd een plaat melkglas voorgeschoven, die de klam me hitte nog meer naar beneden duwde. Toen de donderkoppen, met glinsterende randen, aan de hemel verschenen, haastten de mensen zich naar de vestiaire. We sloegen de overrompeling gade, drijvend op onze rug in het water. Rondom ons was het stiller geworden, alle herrie zat samengeperst rondom het gebouw aan het einde van de lig- weide. Mensen deden elkaar een ongeluk om hun kleren te bemach tigen. We amuseerden ons kostelijk. 'Het water is warmst als het onweert.' 'Lekker.' 'We moeten er wel uit als het bliksemt.' 'Of we worden gaargekookt. Als in de pot van menseneters.' Toen de wind opstak, werd hij aanvankelijk overstemd door het gegil van de drom voor de vestiaire. Over de ligweide raasde een werveling 67

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1992 | | pagina 69