Zeeuws
vele zonen
zijn tot de vaderen verzameld,
in zee gezonken
of in een zwart bedelf
de laatsten der puriteinen,
de dag der dagen vrezend,
de huiver op de huid
en voor een schielijke dood beducht
waken in hun grenzeloze nacht
terwijl
reeds bij het krieken van de morgen
strak en sprakeloos
de levenden
zich meten met de elementen
weinig
is deze argelozen
in hun echoloze ruimte vergund:
ouwe klare
en het jagen van het jonge licht
over het afgelegen laagland
en over hun ziedende, zieke zee.
52