Dertien Dus hij ging niet, want ze weenden om dat ongewisse in het oudere en jongere leven. Zoals wolken wonderbaarlijk zweven, Dansten ze met waardigheid. Dicht tegen elkaar aangeduwd, hoofden schouderdiep gebogen, in de stank van bier en brillantine, tussen verschraalde minnaars die bijwijlen oneindig weemoedig zingen. Ze dansten godganse tierende nachten met twee, op blues in bars. Openliggen ging de zee. Uit: Sneeuwbes 14

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1992 | | pagina 16