tweeëndertig ging ze te voet, over de brandtrappen - met deuren
ervoor die merkwaardigerwijs zeiden dat ze VERBODEN TOEGANG
waren - waar niemand haar meer zag. Hoger en hoger, op weg naar de
wolken.
Er was een wit kruis getekend op het dakterras. Daar konden in
noodgevallen helikopters landen. Maar er kwam geen helikopter voor
Nikki. En ze liep over het gebarsten cement naar de lage reling,
denkend aan Karl. 'Hoog, hè?' hoorde ze hem zeggen. 'Niks voor jou,
zo dicht bij de hemel.' Of was het Charles? Of stonden ze samen toe te
kijken?
Bij de reling gekomen keek ze uit over de stad: de anonieme kantoor
kolossen van het stationskwartier, de Bibliotheek, de Vredesplaats, de
haven in de verte, de vage lichtpatronen van de straten en kruis
punten in de buitenwijken daarachter. En verder weg nog de stik
donkere aardmassa's die op hun kans lagen te wachten, die ooit als
onstuitbare vloedgolven deze kant op zouden rollen om de hele stad,
zelfs dit vermetele Babyion dat zich Parnassus noemde en de inter
nationale taal van het beeld sprak, te bedelven onder hun toorn en
hun walging.
En vervolgens keek ze naar boven, naar de betrokken hemel, die bijna
inktzwart was geworden. Er was zwaar weer op komst. Elk moment
kon de zwoele lucht zich nu ontladen in een knetterend onweer. In de
verte was het eerste gerommel al te horen, en een eerste lauwe, dikke
regendruppel raakte precies het puntje van haar neus.
Ze deed de hooggehakte schoenen uit. Ze gespte haar leren riem los,
stroopte haar spijkerbroek naar beneden en opende de laatste knoop
jes van haar voyante groene bloesje. Even stond ze te rillen - haar
plakkerig bezwete lichaam blootgesteld aan een opstekend briesje. Het
was een aangename rilling, vond ze. Een welkom steuntje in haar rug.
Misschien stonden Charles en Karl nu allebei als gekken haar kant op
te blazen. Het Gilde der Geesten wilde haar helpen.
Ze keek naar het slipje, DONDERDAG, en moest even glimlachen, zo
maar. Ze besloot het aan te houden.
En toen sprong ze over de reling.
Er waren vele ooggetuigen die haar zagen vallen. Ze waren er getuige
van dat de pikzwarte hemel opeens in lichterlaaie stond, een ziedende,
helder oranje gloed, met overal woeste kolkingen van smaragdgroene
18