op te richten en minister zou worden. Hij had de onaangename
gewoonte als hij uitgespeeld was bij je bord te komen staan, en luid
keels opmerkingen te maken over de partij, iets wat - zoals iedereen
weet - streng verboden is. Maar als ik bezwaar maakte lachte hij me
alleen maar uit.
Ik heb hem dat nooit vergeven. Ik heb nooit op hem gestemd en
wacht nog altijd op zijn excuses.
Nu vind ik schaken een verrukkelijk spel. Mijn aspiraties om ergens
wereldkampioen in te worden zijn allengs weggesleten. Ik lijk in vele
opzichten eigenlijk op mijn vader. Alleen zal ik bij mijn schaakclub
nooit tweede worden. Te veel specialisten.
11