Zwart geld ANDRÉ VAN DER VEEKE Natuurlijk werden we mishandeld. We hadden 's morgens geen ontbijt op bed verwacht. Onze bewakers lieten hun honden in onze kuiten bijten. Ze wisten dat onze voeten kwetsbaar waren. We bonden planken onder onze schoenen en wikkelden er lappen omheen, maar ook zo hielden we de kou en het vocht niet tegen. Als je op weg naar de loopgraven of de tankwallen struikelde, kon je een tik met een geweerkolf verwachten. Soms schoten de bewakers uit verveling over onze hoofden heen, maar ons kamp was geen vernietigingskamp. De meeste bewakers behoorden tot de Volkssturm, een soort ordedienst van gepensioneerde Duitsers, die tegen het eind van de oorlog overal werd ingeschakeld. Bij ons werkte een Herr Maier uit Osnabrück; een van de weinige Duitsers die vriendschappelijk met ons omging, als er tenminste geen medebewakers in de buurt waren. Tijdens wereldoorlog I was hij enkele jaren krijgsgevangene in Frankrijk geweest. Ik weet wat jullie doormaken, zei hij telkens. En dan vertelde hij zijn eigen verhaal, met als belangrijkste ingrediënten heimwee, maagpijn en zuurkool. Zijn oudste zoon zat opzijn beurt in Frankrijk gevangen. Het was of hij het lot van die jongen probeerde te verzachten door ons zoveel mogelijk toe te stoppen. Een gelukkige omstandigheid was dat wij, drie broers, in één kamp terecht waren gekomen. Het weinige dat we hadden deelden we met elkaar. Mijn voornaamste inbreng was mijn kennis van de Duitse taal. Mijn oudste broer (K.) organiseerde strooptochten in de omgeving. De jongste (L.) leek de eerste maanden van onze gevangenschap nauwelijks geïnteresseerd in overleven. Hij was juist achttien geworden en hinkte de hele dag verdwaasd rond. Op zijn rechtervoet zat een wond die steeds dieper en pijnlijker werd. We probeerden hem te beschermen maar in die tijd leek hij aan ons net zo de pest te hebben als aan de Duitsers. Toen het voorjaar aanbrak, veranderde zijn houding. Zijn wond genas verrassend snel en hij dreigde mijn oudste broer in durf en brutaliteit te over treffen. Op een avond sloop K. met een somber gezicht de barak binnen. Het had hem die dag zichtbaar niet meegezeten. Hij gooide zijn plunjezak op het vertrapte stro en wenkte ons. 'Twee broden en een worst,' fluisterde hij nadat we ons om de zak hadden geschaard. 'Vannacht vreten we het op.' De volgende ochtend werden we lang voor het appèl met maagkrampen wakker. Ik besloot de overgebleven homp brood te delen met een zieke die niet in het lazaret terecht kon. Het was een ijzeren wet, dat er maar 5

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1991 | | pagina 7